Genesis XXVIII: 10, 11, 12, 13, 14
JAKOB dan toog uit van Berseba, en ging na Haran. En hy geraakte op eene plaatse daar hy vernachtte, want de Zonne was onder gegaan: en hy nam van de steenen dier plaatse, en maakte zyne hoofd-peuluwe, en leide zich te slaapen te dier zelver plaatse. En hy droomde: en ziet, een ladder was gestelt op der aarde, welker opperste aan den Hemel raakte: en ziet, de Engelen Godes klommen daar by op en neder. En ziet, de HEERE stond op dezelve, en zeide: Ik ben de HEERE, de God uwes vaders Abrahams, en de God Izaaks: dit land, daar gy op ligt te slaapen, zal ik u geeven, en uwen zaade. En u zaad zal weezen als het stot der aarde, en gy zult uitbreeken [in menigte] Westwaards, en Oostwaards, en Noordwaards, en Zuydwaards: en in u, en in uwen zaade zullen alle geslachten des aardbodems gezegent worden.