Genesis XXI: 15, 16, 17, 18, 19.
ALS nu het water van de flesse uit was, zo wierp zy het kind onder een van de struiken. En zy ging, en zettede haar tegen over, afgaande zo verre, als die met den boge schieten: want zy zeide, Dat ik het kind niet en zie sterven: en zat tegen over, en hief haare stemme op, en weende. En God hoorde de stemme des jongens; en de Engel Gods riep Hagar toe uit den Hemel, en zeide tot haar: Wat is u Hagar? en vreest niet, want God heeft na des jongens stemme gehoord, ter plaatse daar hy is. Staat op, heft den jongen op, en houd hem vast met uwe hand, want ik zal hem tot een groot volk stellen. En God opende haare oogen, dat zy eenen water-put zag: en zy ging, en vulde de flesse met water, en gaf den jongen te drinken.