Genesis XIX: 10, 11, 12, 13.
DIE mannen staaken haare hand uit, en deeden Lot tot hen inkomen in het huis, en slooten de deure toe. En zy sloegen de mannen, die aan de deure des huizes waaren, met verblindheden, van den kleinsten tot aan den grootsten; zo dat zy moede werden, om de deure te vinden. Doe zeiden die mannen tot Lot; Wien hebt gy hier noch meer? eenen schoon-zoone, of uwe zoonen, of uwe dochteren, en alle, wien gy hebt in dezer stad, brengt uit deze plaatse. Want wy gaan deze plaatse verderven: om dat haar geroep groot geworden is voor het aangezichte des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden heeft, om haar te verderven.