De schriftuurlyke geschiedenissen en gelykenissen, van het Oude en Nieuwe Verbond

[p. 22]

Henoch weg genomen.

Den vroomen Henoch, die, in vyandschap der zonden,

Op aarde een hemels, en een God'lyk leven lei,

Wierd van des werelds oog, op 't laatst niet meer gevonden,

Zyn heil'ge wandel, ging de poort des doods voorby.

Hy was de mond, die vroeg, in 't morgenrood der tyden,

Gepropheteert heeft, van des werelds Avondstond,

Als God het middelwerk, door zyne hand zal scheiden,

En geeven elk zyn stal, na zynen aard en grond.

Die waterstroom des Tyds, die liep nu lang ten daale;

Doch voor een ieder, is de stand des werelds kort.

En alle, die haar hoofd terwylen onderhaale,

Om dat de levensdraad, haar afgesneden word,

Die zullen 't op dien tyd weêr uit de groef verheffen,

En met haar aangezicht voor 's Rechters aanzicht staan,

En 't oude Drygement, zal dan met versheid treffen,

Op 't quaad geweeten, dat de boosheid heeft gedaan.

ô Henoch! deze hand die u heeft weg genomen

Van uit het Jammerdal, en d'Aardse sterflykheid,

Die is noch uitgestrekt tot alle oprechte vroomen,

Op dat Hy haar van hier by u ter wooning leid.

Hoewel niet zo als u; u volgde noch maar eene:

Maar door d'ontbinding van het sterfelyke slot:

Doch zy verlaaten 't graag, en strekken zich daar heene,

Een ieder wandel maar, als Henoch, met zyn God.

[p. 23]

Genesis V: 21, 22, 23, 24.

HENOCH leefde vyf-en-seftig jaar: en hy gewan Methusalah. En Henoch wandelde met God, na dat hy Methusalah gewonnen hadde, drie honderd jaar: en hy gewan zoonen en dochteren. Zo waaren alle de dagen van Henoch, drie honderd en vyf en sestig jaar. Henoch dan wandelde met God: en hy en was niet [meer;] want God nam hem weg.

Hebreen XI: 5, 6.

Door 't geloove is Enoch weggenomen geweest, op dat hy den dood niet en zoude zien: en hy en wierd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen hadde: want voor zyne wegneeminge heeft hy getuigenisse gehad dat hy Gode behaagde. Maar zonder geloove is het onmogelyk [Gode] te behaagen. Want die tot God komt moet gelooven dat hy is, en een Belooner is der geene die hem zoeken.

Judas vers 14, 15.

En van deze heeft ook Enoch, de zevende van Adam, gepropheteert, zeggende, Ziet, de Heere is gekomen met zyne veel duizend Heilige, Om gerichte te houden tegen alle, en te straffen alle godlooze onder haar, van wegen alle haare godlooze werken, die zy godlooslyk gedaan hebben, en van wegen alle de harde [woorden] die de godlooze zondaars tegen hem gesprooken hebben.