Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 163]
| |
[pagina 164]
| |
Op het XXXVIII. Zinnebeeld.
| |
[pagina 165]
| |
gaten tot uitvloeiing: zijn handen en voeten heeft men doorgraven en zijn zijde met een Lans doorstoken, zoodat ik door deze reten honing uit den Rotssteen, en Olie uit een harden steen kan zuigen, dat is: ik kan hierdoor smaken en zien, hoe vriendelijk de Heere zij. Hij dacht over mij gedachten des vredes, en ik wist het niet. Maar de spijker die hem zijn lichaam heeft doorgedrongen, is mij een sleutel geworden, om te zien den wille des Heeren. Hoe zoude ik 't niet zien! De spijker roept, de wonde roept, dat God waarlijk in Christus zich met de wereld is verzoenende. 't IJzer is hem door de Ziele gedrongen en is hem tot aan 't herte gekomen, in voege dat hij nu niet anders kan als medelijden hebben met onze zwakheden. De heimelijkheid zijns herten is door de gaten des lichaams openbaar geworden; de groote verborgenheid der Godzaligheid is ontdekt; de ingewanden der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte,Ga naar voetnoot1) zijn aan den dag gekomen - en hoe zouden ze door de wonden niet hervoorGa naar voetnoot2) komen? Want waarin zoude het klaarder als in uwe wonden blijken kunnen, dat gij, Heere, vriendelijk en goedertieren zijt en van groote barmhertigheid? LonginusGa naar voetnoot3) heeft mij de zijde van Christus met de Lans geopend en ik ben er ingetreden. Hier woon ik zeker, hier vermaak ik mij, hier ruste ik zoet, hier weide ik met lust. | |
[pagina 166]
| |
De Ziele in verlangen om ontbonden en met Christus te zijn.Wie vraagt wat mij beweegt om welgemoed te zingen,
waar veel ellenden en veel krankheid mij bedringenGa naar voetnoot1):
o Blind vernuft! dat kruis, die tegenspoed en strijd
is zelf de welbron van mijn vreugde en zoetigheid!
Niets is er dat mij houdt van God, mijn Lief, gescheiden
als eene oude muur, die staat nog tusschen beiden:
mijn vleesch, de oude mensch. Als ik die zie vergaan
van dag tot dag, wil storm en onweer op hem slaan,
dat wekt een vreugde in mij, zoolang tot hij, te gronde
door slag en stoot gekrenkt, niet meer en wordt gevonden.
Dan val ik God, de bron, daar ik zoo zeer naar dorst,
in d'armen veilig thuis en rust op zijne borst.
Daar klopt dat liefd'rijk hert, dat mensch wierd op de aarde
en de afgevallen Ziel tot erfgenaam her-baarde.
Dan smelt mijn geest als was in JEZUS' liefde-vuur.
Wij worden gansch vereend: wat hij is van natuur,
en van alle eeuwigheid, dat word ik van genade;
Zoo kan de honger des gemoeds zich recht verzaden.
o Blinde wereld, waakt! Beschouwt wat dat gij doet;
hoe gij om rook en wind verliest het hoogste goed!
| |
Goddelijk antwoord.Die overwint, ik zal hem geven met mij te zitten in mijnen troon, gelijk als ik overwonnen heb en ben gezeten met mijnen Vader in zijnen troon. - Openbaring III: 21. |
|