Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 167]
| |
[pagina 168]
| |
Zang
| |
[pagina 169]
| |
Van 't eeuwige vaderland,
| |
[pagina 170]
| |
in Christus' vervolging en versmaadheid, in groote treurigheid: daar ziet hij in, en laat den ouden Ezel beven en 't kruis van Christus dragen; dat is zijn Ambt. Maar op den weg door den dood van Christus ziet de nieuwe Mensch tot in de EngelscheGa naar voetnoot4) wereld; die is hem lichter en klaarder te begrijpen als de Aardsche wereld; het geschiedt natuurlijk, niet met inbeelding; maar met ziende oogen, met die oogen die de EngelscheGa naar voetnoot4) wereld zullen bezitten, te weten met de oogen van het beeld der ziele; met den Geest, die uit het vuur der Ziele uitgaat. Diezelve Geest ziet in den Hemel, die ziet God en de eeuwigheid, en geen andere; dit is ook het edele beeld naar Gods gelijkenis.Ga naar voetnoot5) Maar wanneer wij willen spreken van het Paradijs en deszelfs vreugde en hoogste wezen, wat dat zij, zoo hebben wij geen gelijkenis in deze wereld; wij hadden daar Engelentongen toe van doen en de Engelen kennisse; en of wij die hadden, zoo kunnen wij 't toch met deze tonge niet spreken. In het gemoed, zoo de Ziel op den Paradijschen Bruidwagen vaart, wordt het wel verstaan, maar met de tonge kunnen wij 't niet opheffenGa naar voetnoot6); nochtans willen wij het A B C niet wegwerpen, en ondertusschen met de kinderen spreken, tot dat ons een andere mond om te spreken zal gegeven worden.Ga naar voetnoot7) DeGa naar voetnoot8) schepping of gansche kreatuurlijkheid is anders niet als een openbaring des alwezenden ongrondelijken Gods; alles wat hij in zijn eeuwige onaanvankelijke Gebaring en regiment is, dat zelve is ook de schepping, maar niet in de almachtigheid en kracht, maar gelijk als een Appel op den boom wast; die is niet zelve de boom, maar hij wast uit de kracht des booms. Alzoo zijn alle dingen uit de Godde- | |
[pagina 171]
| |
lijke begeerte ontsprongen en in een wezen geschapen, waar in den beginne geen wezen daartoe voorhanden was, maar alleen dat zelve Mysterium der eeuwige gebaring, in welke een eeuwige volmaaktheid is geweest. Want God heeft de kreatuurlijkheid niet geboren, opdat hij daardoor volkomen wierde, maar tot zijns zelfs openbaringe, als ter groote vreugde en heerlijkheid. Niet dat zulke vreugde eerst met de kreatuurlijkheid begonnen heeft; neen, want zij is van eeuwigheid in 't groote Mysterie geweest, maar alleen als een geestelijk spelen in zich zelven. De kreatuurlijkheid of schepping is datzelve spelen uit zich zelven, als een Model of Werktuig van den eeuwigen geest, met hetwelke hij speelt; en het is evenals een groote Harmonie van velerlei snarenspel, hetwelk als in eene Harmonie gesteld is. Want het eeuwige woord of Goddelijk GeluidGa naar voetnoot9) of stemme welke een Geest is, heeft zich in vormingen als in een uitgesproken woord of geluid met de gebaring des grooten Mysterie ingevoerd; en gelijk als het vreugdenspel in den Geest der eeuwige Gebaring in zich zelve is, alzoo is ook het werktuig, als de uitgesprokene Vorm in zich zelven, hetwelk het levendige geluid voert, en met zijn eigen eeuwigen geest des willensGa naar voetnoot10) slaat, dat het luidt en klinkt, gelijk een Orgel van veel stemmen met een eenige lucht bewerkt wordt, dat een ieder stemme, ja een ieder pijpGa naar voetnoot11) haren toon geeft, en daar is toch maar eenerlei lucht welke in ieder stemme geluid geeft, naar dat het Instrument of Orgel gemaakt is. Alzoo is in de eeuwigheid in het gansche werk der goddelijke openbaring maar een eenige Geest, welke de Openbaarder in het uitgesproken geluid, alsmede in het sprekende geluid Gods is, welke het leven is des grooten Mysteries en van al hetgene wat daaruit geboren is: hij is de Openbaarder van alle de werken Gods.Ga naar voetnoot12) | |
[pagina 172]
| |
De Stemme Gods voert haar vreugde door de Kreatuur, als door een Instrument gedurig en eeuwig uit. De Kreatuur is de openbaring der Stemme Gods; wat God in de eeuwige Gebaring zijns eeuwigen Woords uit het groote Mysterie des Vaders eigenschap is, dat is de Kreatuur in een beeld, als een vreugdenspel, waarmee de eeuwige Geest speelt. Alle eigenschappen des grooten eeuwigen Mysteries der gebaring aller wezens zijn in de Heilige EngelenGa naar voetnoot13) en menschelijke kreaturen openbaar; en ons is niet alzoo daarvan te denken, alsof de Kreaturen maar stille stonden, en zich over de heerlijkheid Gods verheugden en maar in vreugden sidderden: neen, maar gelijk als de eeuwige Geest Gods in het groote Mysterie der Goddelijke gebaring van eeuwigheid tot eeuwigheid werkt, en de oneindelijke en ontelbare wijsheid Gods gedurig openbaart; gelijk als de aarde gedurig schoone Bloemen, Kruiden en Boomen, als ook Metalen en Wezens baart, en de eene tijd heerlijker, sterker en schooner te voorschijn brengt als de andere; en gelijk haastigGa naar voetnoot14) in 't wezen het eene opgaat,Ga naar voetnoot14) het andere onder, en eene gedurige genieting en arbeid daar mede is: alzoo is ook de eeuwige gebaring des Heiligen Mysteries in groote kracht en wederbrenging, daar de eene Goddelijke vrucht der groote liefde, begeerte nevens de andere in 't Goddelijke wezen staat, en het is als een gedurig worstelen en bloeien der schoone verwen, en een lieflijke reuk uit de Goddelijke kracht,Ga naar voetnoot15) naar de eigenschap der Goddelijke natuur, een gedurige goede smaak der liefde uit Goddelijke begeerte. Al hetgeen waarvan deze wereld een aardsche gelijkenis en spiegel is, dat is in 't Goddelijke rijk in groote volmaaktheid in 't geestelijke wezen; niet is het maar Geest als een wil of gedachte, maar het is wezen, lichamelijk wezen, sap en kracht, maar tegen de uiterlijke wereld als on-begrijpelijk; want uit dat zelve Geestelijke | |
[pagina 173]
| |
wezen, in 't welk het reine Element is, alsook uit het duistere wezen in 't Mysterie des Grims, als de oorsprong des eeuwigen, luidbarenGa naar voetnoot16) wezens, waaruit de eigenschappen ontstaan, is deze zichtbare wereld geboren en geschapen als een uitgesproken geluid uit het wezen aller wezens.Ga naar voetnoot17) De Heilige EngelenGa naar voetnoot13) zijn daarom tot Kreaturen uit God gemaakt, opdat zij voor Gods herte, welke is de Zone Gods, zullen loven, zingen en spelen, jubileeren en de Hemelsche vreugde vermeerderen.Ga naar voetnoot18) En waarheen zoude de Vader haar anders verordineeren, als voor de deur van zijn herte? Alle vreugde des Menschen, die in den ganschen mensche is, ontspringt uit de welbron van het herte; alzoo ook in God ontspringt de groote vreugde uit de welbron van zijn herte. Daarom heeft hij de Heilige Engelen uit zich zelven geschapen, die zijn als kleine Goden naar het wezen en de qualiteiten van den ganschen God, opdat zij zullen in de Goddelijke kracht spelen, loven, zingen, op Instrumenten slaan en de opklimmende vreugde uit het herte Gods vermeerderen.Ga naar voetnoot19) De rechte liefde in de Goddelijke natuur ontspringt uit de welbron van den Zone Gods.Ga naar voetnoot18) Ziet, gij Menschenkind, laat het u gezegd zijn, de Engelen weten 't vooraf wel wat de rechte liefde tot God zij; gij hebt ze van doenGa naar voetnoot20) in uw koud herte. Merkt: wanneer de lieftallige vriendelijke glans en 't licht met de zoete kracht uit den Zone Gods in den ganschen Vader lichtet in alle krachten, zoo worden alle | |
[pagina 174]
| |
krachten met het lieftallige licht en de zoete kracht ontstoken, triumpheerende en rijk van vreugde. Alzoo ook wanneer het lieftallige en vroolijke licht van den Zone Gods de lieve Engelen aanschijnt en schittert haar binnen in hare herten, dan steken zich alle krachten in haren lijve aan, en daar gaat zulk een vroolijk liefdevuur op, dat zij van groote vreugde loven, zingen en spelen, en dat ik noch geene kreatuur 't uitspreken kanGa naar voetnoot21) De persoon of het lichaam van een koning der Engelen is uit alle qualiteiten, en uit alle krachten van zijn gansche Koninkrijk geboren, door de walmendeGa naar voetnoot22) Geest Gods, en daarom is hij hun koning, dewijl zich zijne kracht in alle Engelen van zijn gansche koninkrijk uitstrekt.Ga naar voetnoot23) Alle Engelen van een Koninkrijk beduiden de veel- en menigerlei kracht van God den Vader; en de Koning der Engelen beduidt de Zone des Vaders, of het herte uit des Vaders krachten (en hij is ook het herte uit alle krachten), waaruit de Engelen gemaakt zijn. De uitgang uit den Koning der Engelen in zijn Engelen of de inficiringGa naar voetnoot24) zijner Engelen, beduidt God de Heilige Geest.Ga naar voetnoot25) Gelijk als diezelve van den Vader en den Zone uitgaat en inficiertGa naar voetnoot24) alle krachten des Vaders - zoowel alle Hemelsche vruchten en vormen, waarvan alles zijn opstijgen heeft en waarin de Hemelsche vreugde staat, - alzoo is het ook met de werking of kracht van een Cherub of Troonengel; die werkt in al zijn Engelen, gelijk als de Zoon en Heilige Geest in alle krachten des Vaders, of gelijk als de Zon in alle krachten der Sterren. Daarvan krijgen alle Engelen den Wil des Troonengels en zijn hem alle gehoorzaam; want zij werken alle in zijn kracht, en hij dringt met zijne kracht in haar | |
[pagina 175]
| |
allen. Want zij zijn de ledematen van zijnen lijve, gelijk als alle krachten des Vaders des Zoons ledematen zijn en hij is haar herte, en gelijk als alle Hemelsche vormen en vruchten gelederenGa naar voetnoot26) zijn van den Heiligen Geest en hij is haar herte, waarin zij opgaan; of gelijk als de Zon het herte aller sterren is, en alle sterren zijn gelederenGa naar voetnoot26) der Zonne, en werken onder malkanderen als een Sterre, en de Zon is toch het herte daarin. Ofschoon het vele en menigerleie krachten zijn, nochtans werkt alles in der Zonne kracht, en alles heeft zijn leven van de Zonne-kracht, ziet aan wat gij wilt, hetzij in 't Vleesch of in Metalen of in Gewassen der AardeGa naar voetnoot27). Alhier zult gij weten dat de Engelen niet alle van één Qualiteit zijn; zij zijn ook malkander in de kracht en machtigheid niet alle gelijk; een ieder Engel heeft wel de kracht van al de zeven WelgeestenGa naar voetnoot28) in zich, maar daar is in ieder eenigszins één Qualiteit de sterkste; naar die Qualiteit is hij ook geglorificeerd. Want zoo als aan ieder plaats de SalitterGa naar voetnoot29) ten tijde der schepping geweest is, alzoo is ook de Engel geworden, en naar de Qualiteit, die het sterkste in den Engel is, wordt hij ook genaamd en geglorificeerd. Gelijk als de Bloemen der Beemden een ieder zijn verwe van zijn QualiteitGa naar voetnoot30) ontvangt, en ook zijn naam naar zijne Qualiteit heeft, alzoo ook de Heilige EngelenGa naar voetnoot31). ‘In eenigen is de wrange Qualiteit het sterkste, en die zijn lichtbruin, en het naaste aan de Koude. Als nu het | |
[pagina 176]
| |
licht van den Zone Gods haar aanschijnt, zoo zijn ze als een bruine bliksem gansch helder in haar Qualiteit. Eenigen zijn van de Qualiteit des Waters en die zijn licht, gelijk de Heilige Hemel en als het licht haar aanschijnt, zoo is 't als een Kristallijnen Meer. In eenigen is de bittere Qualiteit het sterkste; die zijn gelijk een kostelijken en groenen Steen, die er uitziet als een bliksem, en als het licht haar aanschijnt, dan is 't uit den rooden en groenenGa naar voetnoot32), alsof een Karbonkel daaruit lichtede, of alsof het leven daar oorsprong had. Eenigen zijn van de Qualiteit der hitte; die zijn de aller lichtste, geel en rood als het licht haar aanschijnt, dan is 't gelijk als de bliksem van den Zone Gods. In eenigen is de Qualiteit der liefde het sterkste; die zijn een aanblik der Hemelsche vreugde, gansch licht, wanneer het licht haar aanschijnt, zoo is 't als lichtblauw, een liefelijke aanblik. In eenigen is de Qualiteit des Toons (of des Geluids) het sterkste; die zijn ook licht en als het licht haar aanschijnt, dan is 't gelijk als een opstijgen des bliksems, als wilde zich daar iets verheffen. Eenigen zijn van de gansche natuur, als een gemeene vermenging; wanneer het licht haar aanschijnt, dan is 't gelijk de Heilige Hemel, die uit alle de geesten Gods geformeerd is. Maar de Koning is het herte aller Qualiteiten en heeft zijn RevierGa naar voetnoot33) in 't midden als een Welbron, gelijk als de Zon midden onder de Planeten staat, en is een Koning der Sterren, en een herte der natuur in deze wereld; alzoo groot is ook een Cherub of Engelenkoning. En gelijk als de andere zes Planeten nevens de Zon HeervoerdersGa naar voetnoot34) zijn en der Zonne haren wil geven dat zij in hen mag regeeren en werken, alzoo geven alle Engelen haren | |
[pagina 177]
| |
wil aan den Koning en de Engelenvorsten zijn in den raad met den Koning. Maar gij zult alhier weten, dat zij alle een liefde-wil onder malkander hebben; niemand misgunt een ander zijn gestalte en schoonheid, want gelijk als het in de Geesten Gods toegaat, alzoo ook onder haar. Ook zoo hebben alle te gelijk de Goddelijke vreugde, en genieten alle tegelijk de Hemelsche spijze; daar is geen onderscheid in. MaarGa naar voetnoot35) in de verwen en sterkte der kracht is een onderscheid, maar in de volkomenheid gansch niet, want een ieder heeft de kracht van al Geesten Gods in zich; daarom, als het licht van den Zone Gods haar aanschijnt, zoo vertoont zich de qualiteit van ieder Engel met de verwe. Ik hebbe van de gestalten en verwen maar eenige verhaald, maar daar zijn er veel meer, die ik om de kortheidswille niet schrijven zal. Want gelijk als zich de Godheid in oneindelijkheidGa naar voetnoot36) vertoont met haar opstijgen, alzoo zijn er ook ondoorgrondelijk velerlei verwen en gestalten onder de Engelen; ik kan u in deze wereld geen rechte gelijkenis wijzen als de bloeiende Aardbodem in de Mei; die is een dood en aardsch voorbeeld. Wat doen dan de Engelen Gods in den Hemel, of waarom of tot wat einde heeft ze God geschapen? Dat moogt gij, gierigaards, merken die in deze wereld naar hoovaardij, eer, roem, geweld, geld en goed tracht en dringt den arme zijn zweet en bloed af en verpraalt zijn arbeid en meent beter te zijn als de eenvoudige gemeeneGa naar voetnoot37), waartoe u God geschapen heeft. Waarom heeft God Engelenvorsten geschapen en niet alle in gelijkheid? Ziet, God is een God van orde; gelijk als het nu in zijn | |
[pagina 178]
| |
regiment in hem zelve is, dat is, in zijn geboorte en in zijn opklimmen gaat, walletGa naar voetnoot38) en is, alzoo is ook de orde der Engelen. Gelijk als in hem zijn zeven Qualiteiten, waardoor het gansche Goddelijke wezen bewerkt wordt, en zich in deze zeven Qualiteiten in een oneindelijkheidGa naar voetnoot39) vertoont en nochtans die zeven Qualiteiten PrimusGa naar voetnoot40) in de oneindelijkheid zijn, waardoor de Goddelijke Geboorte eeuwig in zijn ordening onveranderlijk bestaat, en gelijk in 't midden der zeven Geesten Gods het Herte des Levens geboren wordt, waarvan de goddelijke vreugde opgaat, alzoo is ook der Engelen ordeGa naar voetnoot41). De Engelenvorsten zijn naar de Geesten Gods geschapen en de Cherub naar het Herte Gods; zooals nu het Goddelijke wezen werkt, alzoo ook de Engelen; welke qualiteit in 't wezen Gods opgaat en zich bijzonder vertoont in zijn werking als in 't opklimmen des toons of geluids of der Goddelijke werking, worsteling of kamping, diezelve Engelenvorst, welke aan die qualiteit het meest toegenegen is, begint ook zijn rei met zijne Legioenen, met zingen, spelen, dansen, verheugen en jubileeren. Dat is een Hemelsche Musica, want daar zingt een ieder naar zijn qualiteitsstemme en de Vorst voert de rei, gelijk een Cantor met zijn scholieren en de Koning verheugt zich en jubileert met zijn Engelen, den grooten God ter eere en tot vermeerdering der Hemelsche Vreugde; en dat is in het herte Gods als een heilig spel, en daartoe zijn ze ook geschapen, ter vreugde en eere GodsGa naar voetnoot42). Als nu opgaatGa naar voetnoot14) de Hemelsche Musica der Engelen, zoo gaat in de Hemelsche PompGa naar voetnoot43), in den goddelijken Salit- | |
[pagina 179]
| |
ter opGa naar voetnoot44) allerlei gewassen, allerlei figuren, allerlei verwen, want de Godheid vertoont zich in oneindelijke en ongrondeerlijke velerlei aardGa naar voetnoot45) van verwen, vormen en vreugde. Nu, die Welgeest in de Godheid welke zich dan bijzonder vertoont met zijn opklimmen en liefdeworstelen, als ware hij Primus gewordenGa naar voetnoot46), diezelve Vorst der Engelen begint ook terstond zijn Hemelsche Musica met zijn toegenegen Engelen naar zijn qualiteit, met zingen, spelen, fluiten en allerlei Hemelsche kunst, die in de Geesten Gods opgaat. Maar als het CentrumGa naar voetnoot47) in 't midden opgaatGa naar voetnoot14), dat is: de Geboorte van den Zone Gods zich bijzonder vertoont als een triumph, daar gaat dan op de Musica of vreugde van al de drieGa naar voetnoot48) Koninklijke Regimenten der gansche Schepping van de EngelenGa naar voetnoot49). Wat hier nu voor een vreugde zijn mag, geef ik een ieder Ziel te bedenken, ik kan 't in mijn verdorven natuur niet vatten, veel minder schrijven. Met dit gezang citeereGa naar voetnoot50) ik den Lezer in 't andere leven; daar zal hij zelve mee aan de rei zijn, en dezen Geest eerst gelooven; wat hij hier niet verstaat, dat zal hij daar in 't aanschouwen hebben. Gij zult weten, dat het uit geen steen gezogen is, maar wanneer de bliksem in 't Centrum opgaat, zoo ziet en kent het de Geest. Daarom, ziet toe en speelt niet te hoonachtig aan deze plaats, of gij zult voor God een spotter bevonden worden en 't zou u wel gaan als den Koning Lucifer. Wat doen dan de Engelen als ze niet zingen? | |
[pagina 180]
| |
Ziet, wat de Godheid doet, dan doen zij ook: Als de Geesten Gods in zich zelven edel en lieflijk malkander baren en in malkander opklimmen, als een liefelijk omhelzen, kussen en van malkander eten - in welke smaak en reuk het leven opgaatGa naar voetnoot14) en de eeuwige verkwikking, zoo gaan de Engelen ook zeer vriendelijk, lieftallig en liefelijk in het Hemelsche Revier met malkander wandelen en beschouwen de wonderbaarlijke en liefelijke gestalte des Hemels, en eten van de bevallige en aangename vruchten des Levens. Wat spreken zij met malkander? Ziet, gij prachtige, stoute en hoovaardige Mensch, de wereld wil u hier te nauw worden, en gij denkt dat niemand u gelijk zij; bedenkt u hier, of gij ook een engelen- of duivelsche aard hebt? Bij wien zal ik nu de Engelen vergelijken?Ga naar voetnoot51) Ik zal ze met recht bij de kleine kinderen vergelijken, die in de Mei, als de schoone Roosjes bloeien, met malkander in de schoone Bloempjes gaan, die afplukken, en maken daar edele Kransjes van, en dragen die in haar handen, en verheugen zich, en spreken gedurig van de menigerlei gestalten der schoone Bloemen, en nemen malkander bij de handen, als zij in de schoone Bloempjes gaan, en als ze thuiskomen, zoo laten zij die de Ouders zien, en verheugen zich, waarover de Ouders dan ook vreugde aan de Kinderen hebben, en zich met haar verheugen. Alzoo doen ook de Heilige Engelen in den Hemel; die nemen malkander bij de handen, en wandelen in de schoone Hemelsche Mei, en spreken van de liefelijke en schoone gewassen in de Hemelsche Pomp, en eten de bevallige, aangename vruchten Gods, en gebruiken de schoone Hemelsche Bloempjes tot haar spelinge, en maken voor zich schoone Kransjes, en verheugen zich in de schoone Mei Gods. Daar is niet anders als een hertelijk liefhebben, een zachte liefde, een vriendelijke samenspraak, een lieftallig gezelschap, daar de een altijd zijn lust aan een ander ziet en een | |
[pagina 181]
| |
ander eert. Zij weten van geen boosheid, list of bedrog, maar de Goddelijke vruchten en liefelijkheid zijn haar allen gemeen, de een mag ze gebruiken als de ander, daar is geen misgunst, geen nijd, geen wederwilleGa naar voetnoot52), maar haar herten zijn in liefde verbonden. Daaraan heeft nu de Godheid zijn hoogste behagen, - gelijk de Ouders aan de Kinderen, - dat zijn lieve Kinderen in den Hemel zich zoo vriendelijk en wel aanstellen, want de Godheid speelt in zich zelven ook alzoo, de eene Welgeest in den anderenGa naar voetnoot53) Gelijk als wanneerGa naar voetnoot54) de bliksem des levens in 't midden der Goddelijke kracht opgaat, daar alle de Geesten Gods haar leven krijgen en zich hoog verheugen: daar is een liefelijk en heilig omhelzen, kussen, smaken, voelen, hooren, zien en ruiken, - alzoo is 't ook bij de Engelen: als de eene den andere ziet, hoort en voelt, zoo gaat in zijn herte de bliksem des levens op, en de eene Geest omvangt den andere gelijk als in de GodheidGa naar voetnoot55). Als ik hier nu schrijve van het Centrum of 't midden, dat de Welbron der Goddelijke Geboorte in 't midden zij, zoo is de meening niet, dat in den Hemel een bijzondere plaats zij of een bijzonder Lichaam, waar het vuur des Goddelijken levens opgaat, uit hetwelk de zeven Geesten Gods uitgaan in de gansche ruimte des Vaders; maar ik spreek op een lichamelijke of engelen-, of menschelijke wijze, om des Lezers onverstands wille, op aard en wijze, als de Engelen-kreaturen gebeeldetGa naar voetnoot56) zijn, en zooals 't in God overal isGa naar voetnoot57). | |
[pagina 182]
| |
Gij moet niet denken, dat er in den Hemel een Lichaam zij. dat maar zoo geboren wordt, en dat men bijzonderlijk God noemt; neen, maar de gansche goddelijke kracht, die zelve de Hemel en aller Hemelen Hemel is, wordt alzoo geboren, en dat is genaamd God de Vader, uit wien alle Heilige Engelen geboren zijn, ook in diezelve kracht leven; en aller Engelen Geest wordt in haar Lichaam gedurig en eeuwig alzoo geboren; daartoe ook de Geest aller menschenGa naar voetnoot58). Merkt, des Vaders kracht is ALLES in en boven alle Hemelen, en die zelve kracht baart overal het LICHT; nu, die zelve ALLEKRACHT is en wordt genaamd de VADER, en het licht dat uit diezelve ALLEKRACHT geboren wordt, dat is en wordt genaamd de ZOON. Maar daarom wordt het de Zoon genaamd, omdat het uit den Vader geboren wordt, (om)dat het des Vaders Herte in zijn krachten is, en als het nu geboren is, zoo is 't een ander Persoon als de Vader, want de Vader is de Kracht en het Rijk, en de Zoon is het Licht en de Glans in den Vader, en de Heilige Geest is het wallen of de uitgang uit de krachten des Vaders en des Zoons, en formeert en beeldet56) alles. Gelijk als de Lucht van der Zonne en Sterren krachten uitgaat, en walmt22) in deze Wereld, en maakt dat alle Kreaturen zich baren, en Gras, Kruid en Boomen opgaan en al wat in deze wereld is, alzoo gaat ook de Heilige Geest van den Vader en Zoon uit, en wallet22), formeert en beeldet56) alles in den ganschen God, Alle Gewassen en Vormen in den Vader gaan op in het wallen van den Heiligen Geest; daarom is hij een eenige God, en drie onderscheidelijke Personen in één Goddelijk WezenGa naar voetnoot59). De gansche natuur des Hemels staat in de kracht der zeven Welgeesten, en in de zevende bestaat de natuur of | |
[pagina 183]
| |
begrijpelijkheid aller Qualiteiten; die is nu gansch licht, en dik gelijk een nevel, maar gansch doorluchtig als een Kristallijnen Meer, dat men door alles kan heen zien; maar alzoo is de gansche diepte of ruimte, boven en onder. Nu hebben de Engelen ook zulke lichamen, maar drooger te zamen gecorporeerd, en haar lichaam is ook de kern uit de natuur, het beste, of de schoonste glans uit de natuur. Nu op den zevenden Geest Gods steunen zij met haar voeten; die dik is als een nevel en helder als een Kristallijnen Zee; daarin klimmen zij opwaarts en nederwaarts waarheen zij willen. Want haar behendigheid is zoo snel, als de Goddelijke kracht zelve, nochtans is de eene sneller als de ander, alles naar de qualiteit waar hij van is. In diezelve zevende Natuurgeest gaan ook opGa naar voetnoot14) de Hemelsche vruchten en verwen, en alles wat begrijpelijk is; en het is, alsof de Engelen tusschen Hemel en Aarde in de ruimte zouden wonen, daar zij op en nederklimmen, en waar zij ooit waren, daar rust haar voet als of zij op de aarde stond. De Ouden hebben de Engelen met vleugels den Menschen voorgeschilderd, maar zij hebben ze niet van doen, doch zij hebben handen en voeten gelijk de Menschen, maar op een Hemelsche wijsGa naar voetnoot60). De Heilige Engelen wallen of wandelen in alle de drie Koninkrijken onder malkander; daarvan ontvangt de een van den ander (dat is: van de schoone gestalte, vriendelijkheid en deugd des anderen) zijn hoogste vreugde, en evenwel behoudt een ieder zijn natuurlijk bezit of plaatsGa naar voetnoot61), waarin hij tot een kreatuur geworden is, voor zijn eigendom. Gelijk als iemand in deze wereld van een Bloedvriend en lief Mensch uit een ander Land bezocht wordt, daar | |
[pagina 184]
| |
hij hertelijk naar verlangd heeft; daar is vreugde en vriendelijk benevenirenGa naar voetnoot62) en welkommen, en een lieve samenspraak, en de Huiswaard vertoont den Gast het allerbeste; hoewel dit maar koud water is tegen het Hemelsche. Alzoo doen ook de Heilige Engelen tegen malkander; als 't heir van 't eene Koninkrijk tot het andere komt, of het heir van de eene vorstelijke Qualiteit tot het heir van de andere Qualiteit komt, daar is niet anders als een louter ontvangen der liefde, een zeer lieftallige samenspraak en vriendelijke eerbiedigheid, een bevallig en aangenaam wandelen der liefde, een zeer tuchtig en deemoedig wezenGa naar voetnoot63), een vriendelijk kussen en geleiden; daar gaat de liefelijke Reiedans aan. Gelijk de kleine kinderen, als zij in de Mei in de Bloempjes gaan, alwaar er dan menigmaal veel te zamen komen, daar hebben zij een vriendelijke samenspraak, en plukken de Bloempjes veel en menigerlei. Als dit nu is geschied, zoo dragen zij die in haar handen en beginnen een zeer verheugelijken Reiedans; alzoo doen ook de Engelen in den Hemel, als zij uit vreemde Heiren te zamen komen.Ga naar voetnoot64). Zij zijn al te zamen maar Instrumenten in de groote Harmonie der Goddelijke vreugde, in den zang en klank der krachten; en zijn al te maal arbeiders der wonderen Gods als formeerders der krachten van de Heilige Namen Gods; gelijk als wij, Menschen, in onzen Mond de krachten der Sensus beelden en vormelijk maken tot luidbare woorden, alzoo is haar arbeid ook een loutere beelding der Goddelijke krachten en vormen. Want wat zij willen en begeeren, dat wordt door haar imagineering in beelding en vormen gebracht; het zijn louter Ideae; zooals de Goddelijke krachten voor de schepping | |
[pagina 185]
| |
der Engelen in zulke Ideas hebben gebeeldet, alzoo is ook haar na-modelling. In de Goddelijke Pomp zijn voornamelijk twee dingen te betrachten, eerst de SalniterGa naar voetnoot29) of de Goddelijke krachten, die zijn een bewegende, wallende kracht; in diezelve kracht wast en wordt geboren de vrucht naar ieder qualiteit en aard, als Hemelsche Boomen en Spruiten, die zonder ophouden haar vrucht dragen, schoon bloeien en wassen in Goddelijke kracht, zóo verheugelijk dat ik zulks niet spreken of schrijven kan, maar ik stamel daaraan, als een kind, dat spreken leert, en kan 't nooit recht noemen, zoo als het de Geest te kennen geeft. De tweede gestalte des Hemels in de Goddelijke Pomp is het geluid,Ga naar voetnoot65) gelijk als in den Salitter der Aarde het geluid is, waardoor Goud, Zilver, Koper, IJzer en diergelijke wast, waarvan men allerlei Instrumenten ten schelleGa naar voetnoot66) of ter vreugde maken kan als Klokken, PijpenGa naar voetnoot67) en alles wat er schelt;Ga naar voetnoot69) ook is datzelve geluid in alle kreaturen, anders was alles stil. Nu, door datzelve geluid in den Hemel worden alle krachten bewogen, dat alles verheugelijk wast, en sierlijk geboren wordt; nu, gelijk als de Goddelijke krachten veel en menigerlei zijn, alzoo is ook het geluidGa naar voetnoot68) veel en menigerlei. Als nu de krachten in God opklimmen, zoo bewegen zij malkander en wallen in malkander, en 't is een stadig vermengen; alsdan gaan in dezelve uit allerlei verwen, en in de verwen wast allerlei vrucht; dat gaat in den Salitter op, en 't geluidGa naar voetnoot68) vermengt zich ook, en klimt op in alle krachten des Vaders; als dan gaat op stemmen en schellenGa naar voetnoot69) in de Hemelsche vreugde. Zoo gij in deze wereld veel duizenderlei Instrumenten en snarenspel te zamen bracht, en trok ze alle op het konstigste in malkander, en | |
[pagina 186]
| |
hadt de allerkonstigste Meesters daartoe, die ze bewerken, zoo was het toch maar als het blaffen van een Hond tegen het Goddelijk geluid en Musica.Ga naar voetnoot70). Gelijk als in God twee dingen te merken zijn, alzoo is zulks ook op gelijke wijze in de Engelen. Eerst is de kracht, en in de kracht is 't geluid; dit klimt in den Geest op, in 't Hoofd, in 't gemoed, gelijk den Mensch in de Hersenen, en in 't Gemoed heeft hij zijn open Poorte, in 't Herte heeft hij zijn Zetel en oorsprong daar hij ontspringt uit alle krachten. Want aller krachten Welbron welt in 't Herte, gelijk ook in den Mensch, en in 't Hoofd heeft hij zijn Vorstelijken Stoel, daar ziet hij alles wat buiten hem is, en hoort alles, en smaakt alles, en ruikt alles, en voelt alles. En als hij nu den Goddelijken Toon en 't geluid dat buiten hem is, hoort opklimmen, zoo wordt zijn Geest geinficieerd en met vreugde aangestoken, en verheft zich in zijn Vorstelijken Stoel, en zingt en klinkt zeer vriendelijke woorden van Gods heiligheid, en van de vrucht en 't gewas des Eeuwigen levens, van de sierlijkheid en verwen der eeuwige vreugde, en van 't lieftallige aanblikken Gods des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes; ook van de loffelijke Broederschap en gemeenschap der Engelen, van de eeuwigdurende vreugde, van de Heiligheid Gods, van haar Vorstelijk Regiment. In somma van alle krachten en uit alle krachten, dat ik van onmacht mijner verdorvenheid in 't Vleesch niet schrijven kan, en was veel liever zelve daar bij.Ga naar voetnoot71) Het Paradijs staat in de Goddelijke kracht, en is niets Lichamelijks of be-grijpelijks, maar zijn lichamelijkheid is gelijk de Engelen, waar een helder doorzichtig wezen is, gelijk als ware het materiaalsch;Ga naar voetnoot72) en 't is ook materiaalsch, maar bloot uit de kracht gefigureerd, daar alles doorzichtig en schijnende is, daar het centrum der ge- | |
[pagina 187]
| |
boorte ook in alle dingen is, waardoor de geboorte zonder einde en getal is. Ik geef u een gelijkenis van des Menschen gemoed, uit hetwelke de gedachten geboren worden, van welke geen einde noch getal is. Want een ieder gedachte heeft weder het centrum om andere gedachten te baren. Alzoo is het Paradijs van eeuwigheid in eeuwigheid; maar dewijl het Licht Gods eeuwig is en zonder ophouden of verhindernis schijnt, zoo is er in de geboorte ook een onveranderbaar wezen, daar alles in loutere volmaaktheid opgaat in groote liefde. Want dat geeft de Geest der kennisse, dat in 't Paradijs zoo wel gewassen zijn, als in deze Wereld, in zulk een vorm, maar niet in zulk een kwaalGa naar voetnoot73) en begrijpelijkheid. Gelijk als wij zien dat hier uit der Aarde wast allerlei Kruid en Gras, hetwelk zijn kracht van de Zon en 't Gesternte ontvangt, alzoo is de Hemel of Hemelsche LimbusGa naar voetnoot74) in de plaats der Aarde, en het licht Gods in de plaats der Zonne, en de eeuwige Vader in de plaats van de kracht der Sterren. De diepte of ruimte dezes Wezens is zonder begin en einde, zijn wijdte is niet te bereiken.Ga naar voetnoot75) Als gij deze wereld aanziet, zoo hebt gij een voorbeeld des Hemels; de Sterren beduiden de Engelen, want gelijk als de Sterren onveranderd moeten blijven tot aan 't einde dezes tijds, alzoo moeten de Engelen in den eeuwigen tijd des Hemels eeuwig onveranderd blijven. De Elementen beduiden de wonderlijke proportie en verandering van de gestalte des Hemels, want gelijk als zich de ruimte tusschen de Sterren en de Aarde in haar gestalte gedurig verandert, haastigGa naar voetnoot76) is 't schoon licht, haastGa naar voetnoot76) droevig, dan is er wind, dan regen, dan sneeuw; haastGa naar voetnoot76) is de ruimte blauw, dan groenachtig, dan wit, dan | |
[pagina 188]
| |
donker. Alzoo is ook de verandering des Hemels in menigerlei verwen en gestalten, maar niet op zulk een aardGa naar voetnoot77) als in deze wereld, maar alles naar het opklimmen der Geesten Gods, en het licht van den Zone Gods schijnt daar eeuwig in, maar daar is evenwel de eene tijd een grooter opstijgen in de geboorte, als de andere; daarom is de wonderlijke wijsheid Gods onbegrijpelijk. De Aarde beduidt de Hemelsche natuur of de zevende Natuurgeest,Ga naar voetnoot78) waarin de beeldingenGa naar voetnoot79) en vormen en verwen opgaan; de Vogelen, Visschen en dieren beduiden de menigerlei gestalten der Figuren in den Hemel. Dat zult gij weten - want de Geest betuigt het in den bliksem - dat in den Hemel evenwel allerlei figuren opgaan, gelijk aan de Dieren, Vogelen en Visschen dezer wereld, maar op een Hemelsche Vorm, klaarheid en aardGa naar voetnoot77) zoowel allerlei Boomen, Spruiten en Bloemen, maar gelijk als het opgaat, alzoo vergaat het ook weder, want het wordt niet te zamen gecorporeerd als de Engelen, maar het figureert zich alzoo in de geboorte der opstijgende qualiteiten in den Natuurgeest. Als een figuur in een Geest gebeeld wordt, dat zij bestaat en zoo de andere Geest met dezen worstelt en overwint, zoo wordt ze weder gescheiden of veranderd, alles naar den aard der Qualiteiten, en dat is in God als een heilig Spelen. Daarom zijn ook de Kreaturen, als Dieren, Vogelen, Visschen en Wormen in deze Wereld niet tot eeuwig wezen geschapen maar tot een vergankelijk, gelijk als de figuren des Hemels ook vergaan.Ga naar voetnoot80) Niet moet gij denken dat in de Goddelijke Pomp Dieren, Wormen of Kreaturen in 't Vleesch te voorschijn komen gelijk in deze wereld; neen, maar ik meen alleen de won- | |
[pagina 189]
| |
derlijke proportie, kracht en geschiktheid in dezelve.Ga naar voetnoot81) Als ik nu schrijve van Boomen, Spruiten en Vruchten, zoo moet gij 't niet aardsch, gelijk als in deze Wereld verstaan; want dat is mijn meening niet, dat in den Hemel zoude wassen een doode, harde, houten Boom of Steen, die in aardsche qualiteit bestond. Neen, maar mijn meening is Hemelsch en Geestelijk, en toch waarlijk en eigenlijk alzoo; ik meen geen ander ding, dan ik het in de letter stel.Ga naar voetnoot82) De Hemelsche Salitter of krachten in malkander, baren Hemelsche verheugelijke vruchten en verwen, allerlei Boomen en Spruiten; daarop wast de schoone en liefelijke Vrucht des Levens; ook zoo gaan in deze krachten op allerlei Bloemen met schoone Hemelsche Verwen en reuk, haar smaak is menigerlei, een ieder naar zijn Qualiteit en aard, zeer Heilig, Goddelijk en verheugelijk, want ieder Qualiteit draagt zijn vrucht, gelijk als in de verdorven moordkuilGa naar voetnoot83) en 't duister dal der Aarde opgaan allerlei Boomen, Spruiten, Bloemen en Vruchten, daartoe in de Aarde schoone Gesteenten, Zilver en Goud; dat is een Voorbeeld der Hemelsche Baring.Ga naar voetnoot84) Doch gij zult dit weten, dat zich aan de eene plaats haastigGa naar voetnoot85) een Qualiteit machtiger vertoont als een ander; dan zegeviert de tweede, dan de derde, dan de vierde, dan de vijfde, dan de zesde, dan de zevende. En 't is alzoo een eeuwig worstelen, werken, en vriendelijk opstijgen der Liefde, daar zich dan in dit opstijgen de Godheid gedurig wonderlijker en onbegrijpelijker, en ondoorgrondelijker vertoont, dat alzoo de Heilige Engelen haar niet genoeg kunnen verheugen, en daarin niet genoeg kunnen gaan | |
[pagina 190]
| |
wandelen, en dat schoone TE DEUM LAUDAMUS niet genoeg kunnen zingen, naar ieder Qualiteit des grooten Gods, naar zijn wonderlijke openbaring en wijsheid, en schoonheid en verwen en vrucht en gestalten. Want de Qualiteiten klimmen eeuwig en altijd zoodanig op, en bij haar is geen begin, noch midden, noch einde.Ga naar voetnoot86) Als nu de Bliksem des Levens dat is: de Zone Gods in den middelsten cirkel in de Welgeesten Gods opgaat en zich triumpheerende vertoont, zoo klimt de Heilige Geest ook triumpheerende opwaarts. In dit opklimmen stijgt ook de Heilige Triniteit in 't Herte van de Engelen-Koningen op, en een ieder triumpheert ook naar zijn kwaliteit en aard. In dit opklimmen wordt het gansche Hemelsche Heir, alle Engelen triumpheerende en rijk van vreugde en het schoone TE DEUM LAUDAMUS gaat op. In dit opklimmen des Herten wordt het geluidGa naar voetnoot87) in 't Herte verwekt, zoowel in den ganschen Salitter des Hemels; daar gaat dan in de Godheid op de wonderlijke en schoone BeeldingGa naar voetnoot88) des Hemels in menigerlei verwen en aard, en een ieder Geest vertoont zich bijzonder in zijn gestalte. Ik kan 't bij niets vergelijken, als bij de alleredelste steenen, als Jerubin, Smaragden, Delfin, Onix, Saffier, Diamant, Jaspis, Hyacinth, Amethist, Berill, Sardis, Karbonkel en diergelijken.Ga naar voetnoot89) In zulke verwen en aard vertoont zich de Natuur-hemel Gods in 't opstijgen der Geesten Gods; als dan het licht van den Zone Gods daarin schijnt zoo is 't als een heldere zeeGa naar voetnoot90) van de bovenverhaalde Steenverwen.Ga naar voetnoot91) | |
[pagina 191]
| |
Ach! dat wij toch Menschen-vederen hadden en konden dit naar onze kennis in den Geest uwer Zielen schrijven, hoe zoude toch menigeen omkeeren uit Sodom en Gomorra, uit Babel, en het gierige hoovaardige jammerdal, dat toch maar angst en kwaal is, vol vreeze en pijn en verschrikking.Ga naar voetnoot92) Als wij met malkander over dezen smallen weg der Vleeschelijke geboorte op gene groene Beemde komen, waar de toorn Gods niet heenreikt, dan zullen wij ons over het geleden leed wel verheugen, ofschoon wij nu des werelds Dwaas moeten zijn, en laten den Duivel in de kracht van den toorn Gods over ons heen ruischen; daar leit niet aangelegen, het zal ons in 't ander leven schooner aanstaan, alsof wij in dit leven een Koninklijke Kroon gevoerd hadden; want het is hier maar een zeer korte tijd en 't is niet waardig dat het een tijd genaamd wordt.Ga naar voetnoot93) Amen. | |
ToezangZiet Broeders, dat is 't Vaderland
Daar onze Zielen varen
Na d'opgeloste Levensband
En overzuchte Jaren.
Wie zou om zulk een Koninkrijk
De wereld niet verlaten?
Is 't Aardsche niet maar drek en slijk
En waardig om te haten?
Dat is de schoone Broederschap
Die wij daar zullen vinden
Om eeuwig op den hoogsten trap
De vriendschap aan te binden,
En met haar in het Heilig Licht
Als Kindren Gods te spelen
| |
[pagina 192]
| |
Voor 't Vaderlijke Aangezicht,
Zoo mild om mee te deelen
Al wat uit zijne diepte welt
Tot vreugd der Hemelingen,
In geen getal noch maat gesteld.
O groote en schoone dingen,
Wie kan uw lof volzingen?
Maar lieve Vrienden, die dit leest,
Zoo schoon aan alle kanten:
Ik ben maar Hovenier geweest,
Gedienstig in 't verplanten.
Het zijn geen bloemen uit mijn grond;
Ik heb ze maar gelezen
Omdat ik die welruikend vond
En aangenaam van wezen,
En heb ze hier bijeengebracht,
Gevoeg'lijk om t'aanschouwen,
Opdat gij van haar schoone kracht
Een staaltje mocht behouwen.
Het was eens Anders Rozengaard,
Daar ik ze kwam te pluiken
En laat ze u, naar Broederaard,
Beoogen en beruiken.
Vaartwel, in Gods geleide en hand,
Mijn Broeders en mijn Vrinden.
Totdat wij in het Vaderland
Malkander heug'lijk vinden.
AMEN.
|
|