Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 123]
| |
[pagina 124]
| |
Op het XXVIII. Zinnebeeld.
| |
[pagina 125]
| |
Een kusje van uw zoete mond,
o God! mijn Lief, mijn overschoone,
nam ik voor al de Koningskronen,
en Scepters van het aardsche Rond.
Eén blikje in mijn Ziele-grond
is veel maal meer dan alle weelden,
die zich de wereld kan verbeelden,
of die ooit mensch op aarde vond.
| |
[pagina 126]
| |
De Ziele spreekt van de loutere vereeniging met God.Gelijk een waterdrup, geplengd in rooden wijn,
zich zelf zoo gansch verliest aan smaak, aan reuk en verwe,
zoo louter moet de geest in God versmolten zijn,
en gansch, te gronde toe, haar' eigen wille sterven.
Dat is de eisch, die God aan zijne scheps'len doet;
al wat zich hier verheft en kantGa naar voetnoot1), wordt uitgespogen.
Dit doet de liefde uit een oprecht en rein gemoed
dat altijd voor zijn God in kleinheid leit gebogen.
Wat dwaasheid houdt ons af van dezen waarden dood?
o Zalig zinken in een zee van ware weelde,
waar de arme menschheid schoon en rijk'lijk wordt vergood,
en spant de kroon van al wat de eeuw'ge wijsheid beeldde.
Beschouwt eens recht, mijn Ziel, vindt gij des vredes maat
in 't eeuwig koninkrijk waar uit zoo veel gemoedenGa naar voetnoot2),
uit zooveel duizenden maar ééne WILLE gaat,
in de eeuwige oorsprong en fontein van alle goeden!
Mijn Lief, mijn Bruidegom, mijn allerschoonste Heer!
Ach eenig, eeuwig EEN, mijn rijkdom, mijn hoogwaarde,
gij zijt het eenig àl, en al wat ik begeer!
Wien heb ik nevens u in hemel of op aarde?
| |
Goddelijk antwoord.Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, die blijit in mij en ik in hem. Johannes VI : 56. |
|