Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 117]
| |
Jezus en de ziel.
| |
[pagina 118]
| |
De Ziele haren God vast aanklevende.Ach neen! ik laat u niet, ach neen!
Gij kunt noch zult mij niet ontvlieden:
ik houd aan God, mijn eenig EEN,
het ga zoo 't wil. En of 't geschiedde
dat aarde en hemelrijk verging,
het raakt mij niet; dat mag gebeuren.
Om Eén verlaat ik alle ding;
wie zou dat mijnen WIL ontscheuren?
Mijn God, mijn Lief, mijn eenig goed,
al ging mijn lijf en ziel te gronde,
zoo lang daar nog in mijn gemoed
een snakGa naar voetnoot1), een vonkje wordt gevonden,
zoo lang wordt gij van mij bemind.
Met zoetheid hebt gij mij gevangen,
gelijk men lokt een spelend kind;
nu lust het mij u aan te hangen,
gij zijt mijn grond; waar zoude ik gaan?
Gij zijt mijn God, u houde ik stille,
mijn WILLEGEEST grijpt nergens aan;
gij moogt het maken naar uw wille.
| |
Goddelijk antwoord.In eenen kleinen toorn heb ik mijn aangezicht van u een oogenblik verborgen maar met eeuwige goedertierenheid zal ik mij uwer ontfermen. - Jesaja LIV : 8. |
|