Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 113]
| |
[pagina 114]
| |
Op het XXVI. Zinnebeeld.
| |
[pagina 115]
| |
Paulus spreekt: Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Rom. VIII : 24. - Daar zal men merkenGa naar voetnoot1), dat Paulus geen lichaam des doods had aan die dingen, waar wij 't aan hebben, want daaraan was hij gestorven, en het was niet noodig dat hij daar meer aan stierf. Het ging hem niet meer aan, en hij had daar langer niet mede te doen, maar was uit veel sterven geheel in een hooger leven gekomen, waaraan hij al weder sterven moest en een lichaam des doods dragen. En hoe hooger hij in het leven kwam, hoe hooger hij ook in het sterven kwam. Indien het goud gevoelen had en konde spreken, o! hoe zoude het van zulk een groot lijden zeggenGa naar voetnoot2) eer 't tot zuiverheid gekomen was. De mensche is in 't verborgen met veel dingen bezeten, waar hij niet van weet; die hij eerst bevindt, wanneer ze hem onttrokken worden. Ook gevoelt de mensch somwijlen nog des afgangsGa naar voetnoot3) in zich en weet niet wat het is; hetwelk somtijds zoo zwaar valt dat het de Heere matigen moet. Dat wij in zoo groot lijden komen, is niet daarom dat God lust aan ons lijden heeft, maar hij ontneemt ons de dingen daar wij op rusten, en dát is ons zulk een lijden. |
|