Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 109]
| |
[pagina 110]
| |
Op het XXV. Zinnebeeld.
| |
[pagina 111]
| |
in Christus alleen. Gelijk als een kind, dat maar gedurig naar des moeders borst haakt, alzoo zal de honger maar gestadig in Gods liefde ingaan en zich gansch niet van zulke honger laten afbreken. Wanneer het uiterlijke vernuft in 't licht triumfeert en spreekt: Ik heb het ware kind, zoo moet de wil der begeerte het ter aarde buigen en in de hoogste Ootmoedigheid en slicht on-verstand invoeren, en tot haar zeggen: gij zijt zot, gij moet u in dezelve met groote ootmoedigheid inwindenGa naar voetnoot1) en gansch in u zelf te-niete worden; ook u zelf noch kennen, noch liefhebben; alles wat aan en in u is, moet zich voor nietig, voor maar bloot een werktuig Gods achten en houden, en de begeerte alleen in Gods erbarmen invoeren, en van alle eigen weten en willen uitgaanGa naar voetnoot2); het ook alles voor nietig houden, en geen wille scheppen om ooit in na of ver, daar weder in te gaan. En zoo dit geschiedt, zoo treedt de natuurlijke wille in zijne onmacht en de Duivel heeft ook geen vermogen meer om hem alzoo te ziften met zijne valsche begeerte, want de plaatsen zijner ruste worden hem gansch dor en onmachtig.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 112]
| |
De Ziele gelaten en stil in 't vuur der louteringe.Neen, zoetste JEZUS, bron der liefde en vriend'lijkheid,
gij hebt geen lust daaraan, dat de arme Ziele lijdt;
uit u en gaat geen vuur! De vlammen dezer smerte
ontspringen uit den grond van 't ongezuiverd herte.
Mijn ongelijkheid en gebreken der natuur
zijn zelf het brandhout van dit scherp verterend vuur,
en eerder wil ik niet verlost zijn noch ontbonden,
voordat dit levend vuur zijn voedsel heeft verslonden.
Het dure lang of kort, wij troosten ons de pijn,
want anders mocht' ik nooit met God vereenigd zijn.
Laat branden zooals 't will Ja, laat de vlammen wassen,
tot de eigen wille gansch verslonden zij tot assche!
Dan leschtGa naar voetnoot1) het vuur van zelf gelijk een leven sterft,
dat, uit- en afgeteerd, zijn kweekend voedsel derft.
o Eigen wil, die mij zoo lange hebt gescheiden
van God, het hoogste goed, hoe wil ik mij verblijden
in uwen ondergang; want ziet. na uwen dood
ben ik in God, mijn Lief, verlost uit allen nood!
Ach! zoetste JEZUS, ach! versterkt mij met uw krachten,
zoolang dit lijden duurt, opdat ik niet versmachte!
| |
Goddelijk antwoord.Zalig is de man die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zoo zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen die hem liethebben. - Jacobus I : 12. |
|