Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 105]
| |
[pagina 106]
| |
Op het XXIV. Zinnebeeld.
| |
[pagina 107]
| |
eigendom hebben. Gedenk toch, mijn lieve Ziele, hoe gij het vóór dezen in Adam verwaarloosd hebt. Daarenboven staat gij nog in groot gevaar, en wandelt in twee gevaarlijke rijken. Als met uwen allerdiepsten wortel, den vuuroorsprongGa naar voetnoot1) wandelt gij in den lande, daar zich God een sterke, ijverige God en een verterend vuur noemt. In het ander rijk wandelt gij in de uiterlijke wereld, in de lucht, in louter verdorven vleesch en bloed, daar des werelds wellust met des Duivels aangrijpenGa naar voetnoot2) alle uren over u heen ruischt. Gij mocht eens in uwe groote vreugde wederom aardschheid in mijne schoonteGa naar voetnoot3) invoeren en mij mijn paarltje verdonkeren. Ook mocht gij eens stout worden, gelijk Lucifer wierd, toen hij den paarl tot een eigendom had, en mocht u eens van Gods harmonie afwenden; zoo moest ik hierna eeuwig van mijne gemeenschap beroofd zijn! Ik wil mijn paarl in mij behouden en wil in uwe verbleekte (en nu in mij weder levend gemaakte) inwendige menschheid, in den hemel in u wonen en mijn paarl voor het Paradijs bewaren, totdat gij deze aardschheid van u aflegt. Alsdan wil ik u mijn paarl tot een eigendom geven, maar mijn aangezicht en de zoete stralen des paarls wil ik u voor den tijd van dit aardsche leven gaarne aanbieden.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 108]
| |
De Ziele spreekt van de menigte der strikken en netten des Duivels.Ik zag de wereld breed en wijd
met duizend listen overspreid.
Dat mocht een hart met recht doen schrikken;
ontelbaar waren al de strikken,
't geschoren net stond overal,
der voeten AngelGa naar voetnoot1) lag in 't dal
en, zeer verholen, langs de wegen
een List, uit de afgrond opgestegen,
had gansch bedrieg'lijk hier en daar
veel looze bruggen vol gevaar,
met kunst gebouwd - o kunst der helle,
zoo spits om kwaad in 't werk te stellen!
Ik zuchtte en sprak: ach Vader, ach!
mijn God, mijn schoonste Lief, wie mag,
wie mag die menigte gevaren,
die strikken en dat looze garen
ontgaan? - Toen wierd er klaar gezeid:
Alleen de ware Ootmoedigheid.
| |
Goddelijk antwoord.Zijt nuchteren (en) waakt, want uwe tegenpartij de duivel gaat òm als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zoude mogen verslinden. - 1 Petrus V:8. |
|