Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 97]
| |
[pagina 98]
| |
Op het XXII. Zinnebeeld.
| |
[pagina 99]
| |
hij verstaat dat niet, want hij heeft nog de aardsche ijdelheid, met dewelke hij zich verlustigt, waaraan hij vreugde en wellust heeft. Ook heeft het uiterlijke leven nog het licht der natuur, waarin zich de Ziele verlustigt, zoodat aldus het pijnigen niet magGa naar voetnoot1) openbaar worden. Maar wanneer het lichaam sterft, zoo kan de Ziele zulke tijdelijke wellust niet meer genieten, en zij heeft ook het licht der uiterlijke wereld verloren. Alsdan staat zij in eeuwige dorst en honger naar zulke ijdelheid, met welke zij zich alhier heeft vermaakt, en zij kan toch niets bereiken, als alleen zulk een valsche, ingevatte wil waarvan zij in dit leven te veel heeft gehad, en zich toch niet laat vernoegen. Dat heeft zij alsdan te weinig. Daarom is zij in eeuwigen honger en dorst naar ijdelheid, boosheid en lichtvaardigheid; zij woude altijd gaarne nog meer boosheid doen, en heeft toch niets, waarin of waarmee zij dat kan volbrengen; zoo geschiedt zulk volbrengen maar in haarzelven, en zulk een helsche honger en dorst kan niet eerder gansch openbaar worden, eer haar het lichaam afsterft, met hetwelk zij aldus in wellust heeft geboeleerd, hetwelk haar toevoegde waarnaar zij belust was.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 100]
| |
De Ziele houdt haar naasten voor het onrustig zwerven en hoe zij tot ware ruste zou mogen komen.Hoe tobt de Ziel en zoekt met vlijt, te rusten
nu hier, nu daar; in velerleie lusten,
in geld, in goed, in weelden en in pracht,
in eer, in roem, in heerschappij en macht,
in lust van 't vleesch, in drinken en in eten,
in list, in kunst, in wijsheid en in weten;
maar àl vergeefs: zij vindt haar ruste niet,
gelijk men 't klaar aan klein' en grooten ziet.
Zoo zwerft een steen, van zijne plaats geheven,
en door een hand met kracht omhoog gedreven:
hij vindt geen rust, eer dat hij leit op de aard',
zijn eigen grond; dies valt hij nederwaart.
o Arme Ziel, zoo ver van huis en erven,
ziet hier een beeld van uw ellendig zwerven!
Vielt gij met kracht op God, uw eerste grond,
het was gedaan, gij vondt uw rust terstond.
Doet gij dat niet, zoo moet uw eeuwig leven,
o arme Ziel, in eeuwige onrust zweven;
dat is een vrucht, te bitter en te wrang;
bedenk u recht: het eeuwig duurt zoolang!
| |
Goddelijk antwoord.Zij zullen rusten op hunne slaapsteden, een iegelijk die (in) zijne oprechtheid gewandeld heeft. |
|