Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 93]
| |
[pagina 94]
| |
Op het XXI. Zinnebeeld.
| |
[pagina 95]
| |
de heilige Ziele in dezen tijdGa naar voetnoot1) zulk licht en zulk een groote vreugde niet volkomen magGa naar voetnoot2) bevinden? Antwoord: Het hemelrijk is in de Heiligen in hun geloove werkende en bevindelijk; zij voelen Gods liefde in hun geloove, waardoor zich de wil in God overgeeft, maar het natuurlijke leven is met vleesch en bloed bekleed, en staat in den tegenzetGa naar voetnoot3) van Gods toorn, met de ijdele lust dezer wereld omgeven, welke het uiterlijke, doodelijkeGa naar voetnoot4) leven steeds doordringt; waar op de eene zijde de wereld, op de andere zijde de Duivel, en op de derde zijde de vloek des toorns Gods in vleesch en bloed het leven doordringt en zift, waardoor de Ziele dikmaal in angst staat, wanneer de helle alzoo op haar aandringt en zich in haar wil openbaren. Doch zij verzinkt in de hoop van Gods genade, en staat als een schoone roze midden onder de doornen, totdat het rijk dezer wereld van haar afvalt in 't sterven des lichaams. Alsdan wordt zij eerst recht in Gods liefde openbaar, wanneer haar niets meer verhindert. Zij moet dezen tijd met Christus in deze wereld wandelen; Christus verlost haar uit haar eigen helle, nadien hij haar met zijne liefde doordringt, en bij haar in de helle staat, en hare helle in hemel verandert.Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 96]
| |
De ziele spreekt van den stand der goddeloozen.Maar ach! wat onderscheid is dit!
De goddelooze geeft zijn wille
in handen van den helschen smid;
dien kwaden meester houdt hij stille
Die steekt zijn Ziel in 't brandend vuur
van boosheid, leugen, nijd en toorn
en al wat meer van die natuur
door 't rijk des afgronds wordt geboren.
Die ijdelheden, met elkaar
te saam geknoopt en vast verbonden,
die worden in hem openbaar;
nu is zijn Ziel een huis der zonden,
want zij doordringen 't gansch gemoed
met haar natuurelijke krachten
gelijk het vuur een ijzer doet.
o Mensch, te groot om weinig te achten:
hoe loopt gij zelf in uw verdriet,
in eeuwig jammer en ellende!
Dat wil die goede Vader niet;
hij schiep u niet tot zulk een ende.
| |
Goddelijk antwoord.Wee den goddelooze, het zal (hem) kwalijk gaan, want de vergelding zijner handen zal hem geschieden. - Jesaja III:11. |
|