Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 73]
| |
[pagina 74]
| |
Op het XVI. Zinnebeeld.
| |
[pagina 75]
| |
van de nieuwe kreatuur toeneemt, en een gestalte krijgt. Maar hij heeft een gevaarlijken en zwaren weg te gaan, want de omgekeerde wille moet weder in zich ingaan en moet door het sterren- en elementenrijk doorbreken. O! hoe wordt hij aldaar gehouden!Ga naar voetnoot1) Het moet een groote ernst zijn; geen huichelarij van toch met den wille in 't sterrenrijk, in deze uiterlijke wereld te blijven. Och, in dit net der uiterlijke weelde blijven de meeste menschen hangen, verstrikt aan haar verdorven lusten en valsche begeerlijkheden; en zij breken niet door tot het inwendig-, tot het heerlijk Rijke Gods; en omdat zij het oude leven niet willen afsterven, zoo kunnen zij het nieuwe nooit erlangen. Aan een wedergeboren mensch ziet men uitwendig geen verandering; zijn gedaante en gestalte des lichaams is gelijk te voren, en daarom acht het de grove wereld, die alles naar haar plompheid wil hebben, voor rook en wind. Doch omdat de nieuwe geboorte van deze wereld niet is, daarom kan ze ook door deze wereld niet verstaan noch begrepen worden. Maar de nieuwe mensch is inwendig in den diepen grond; daar wast zij wezenlijk in den ouden verborgen, gelijk het goud in den groven steen wast. Zoo u uwe oogen geopend waren ten tijde als haar het uiterlijke vleesch en bloed door den dood afvalt, dan zoudt gij dit nieuw schepsel, het heerlijke en bovenmate schoone beeld zien staan als een hoog-versierde bloem, door den dood gegroend en uitgewassen in het vreugdenrijke Paradijs Gods.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 76]
| |
De Ziele wederlegt den ouden Adam.De oude mensch, dat grove beest,
bezeten van een Sterren-Geest,
die nooit in dieper gronden raakte,
dan in zijn moeder die hem maakte,
sprak mijn gemoed met stoutheid an:
Waar is die schoone hemel dan,
waarom gij alle vreugd gaat derven
en zinkt in een gedurig sterven?
Zoo vraagt een man die nooit en zag:
waar is de Zon? waar is de dag? -
Gij zijt het zelf, o mensch der zonden,
die ons de oogen houdt verbonden;
Waart gij reinGa naar voetnoot1) weg met al uw slijk,
wij zagen God en 't Hemelrijk,
en alle Engelen om ons henen.
Dat is geen waan; dat weet diegene
die eens door gunst van 't eeuwig goed
een oog ontlook in zijn gemoed.
Daarom begeer ik u te laten;
zoolang ik leef, wil ik u haten,
en snijden al uw lusten af,
totdat gij mij ontvalt in 't graf.
| |
Goddelijk antwoord.Weest niet gelijk een paard, gelijk een muilezel, hetwelk geen verstand heeft. Psalm XXXII : 9. |
|