Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 51]
| |
[pagina 52]
| |
Op het XI. Zinnebeeld.
| |
[pagina 53]
| |
lijken Geloofs in het rijk dezer wereld gezien of bekend wordt. Het uiterlijke vernuft kent hem niet, en ofschoon die schoone boom al in den inwendigen mensch staat, twijfelt het aardsche vernuft nog wel, want de Geest Gods is haar als een dwaasheid, het kan die niet begrijpen. Ofschoon het geschiedt dat de H. Geest zich in den uiterlijken spiegel opentGa naar voetnoot1), zoodat het uiterlijke leven daar over hoog verheugd en van groote vreugde sidderende wordt en denkt: nu heb ik den waarden gast verkregen, nu wil ik het gelooven, - zoo is toch geene volkomene bestendigheid daarin, want de Geest Gods verblijft niet altijd daar in de aardsche WelGa naar voetnoot2) des uiterlijken levens; hij wil een rein vat hebben en wanneer hij inwaarts wijkt in de geboorte des lichts als in de rechte Beeltenis, zoo wordt het uiterlijke leven kleinmoedig en versaagd. Daarom moet het edele Beeld altijd in strijd zijn en tegen het uiterlijke vernuft leven. Hoe meer het strijdt, hoe grooter wast de schoone boom, want het werkt met God. Want gelijk als een aardsche boom in wind, regen, koude en hitte wast, alzoo ook de boom des beelds Gods onder kruis en droefheid, in angst en kwaalGa naar voetnoot3), in spot en verachting, en groeit op in Gods Rijk en brengt vrucht in geduld.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 54]
| |
De Ziele zich alleen tot Christus houdende.Al heeft een duisternis, door list en twist verwekt,
des werelds pelgrims weg zoo zwaar en naar bedekt,
in welken nevel nog aan deze en gene zijden
dwaallichten warenGa naar voetnoot1) die den Pelgrim vaak verleiden,
nog heb ik goede moede en hoop wijl ik vertrouw,
- zoo ik mijn oogen recht en slecht op JEZUS hou',
en zet mijn voeten net in Zijner voeten treden,
en voortstap in zijn licht - dat ik met goede vrede
nog eind'lingGa naar voetnoot2) komen zal ter plaatse daar ik wensch:
in 't rechte Vaderland van d'afgedwaalde mensch.
Al komt er dan somwijl een ijslijk monster waren
en jaagt me een doodschrik aan, en doopt in zweet mijn haren,
te dichter houd ik mij aan JEZUS, al mijn heil;
en valt de smalle weg doorgaans wat scherp en steil,
met doornen dicht bezet, daar vleesch en bloed voor vreezen,
te zoeter zal de rust in 't ander leven wezen.
| |
Goddelijk antwoord.Ik ben het licht der wereld; die mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben. Joh. VIII : 12. |
|