Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
Op het X. Zinnebeeld.
| |
[pagina 49]
| |
alzoo ook aan ons allen; gelijk aan Christus, zijnen Zoon, alzoo ook aan ons allen; niemand meer noch minder; het scheelt geen haar. Maar dat ik tegenwoordig niet alzoo hoog verlicht ben als Paulus en Elias, of een van de Apostelen, daar heeft God geen schuld aan; maar ik, dat ik mij niet gansch afsterve, mij hate en verloochene, en mij van God daartoe bereiden laat. Konde ik in deze ure mijzelven afsterven, in geest en in natuur, inwendig en uitwendig, ik ontvinge in éen uur zooveel als de hoogste Apostel, want God is gereeder om te geven als ik om te nemen. En wanneer hij geeft, zoo geeft hij zichzelven geheel; daarom moeten de gaven Gods niet naar den gever gemeten worden, maar naar den nemerGa naar voetnoot1). Merkt op: de H. Geest wordt u niet eer gegeven, eer dat gij de ingeboren Zoon Gods zijt. Alles wat Christus de Zone heeft van den Vader, datzelve hebben wij ook; wanneer wij in den Zone zijn, dan geeft ons God den Heiligen Geest. Buiten deze geboorte kunt gij ook den H. Geest wel ontvangen, maar het blijft u niet bij, en het is ons gelijk een mensch die van schaamte rood wordt, en daarna weder bleek; dat is hem een toeval en het vergaat weer. Maar den schoonen rooden menschen, die de ingeboren Zoon zijn, blijft de H. Geest wezenlijk bij. | |
[pagina 50]
| |
De Ziel smeekt om bevestiginge en opkweekinge haars geloofs.Odiepste liefde Gods! Bedenk met dauw en regen
uit uwen Watergeest des levens, tot een zegen
het boompje des geloofs, dat uwe milde hand
zoo trouwlijk in den grond mijns herten heeft geplant
dat zijne wort'len zich verdiepen in uw wezen,
om minder voor den wind en donderbui te vreezen,
opdat hij wasse en breed zijn takken uitwaarts strekt,
en laat' alle onweer, door des vijands haat verwekt,
- hoe draaiende en groot, hoe sterk om strijd te winnen;
vanwaar hij komen mocht, van buiten of van binnen -
slechts over zijnen kruin heenruischen naar hij wil,
en groenen onderwijl gelaten ende stil,
om in zachtmoedig- en ootmoedigheid te dragen
een vrucht der liefde, die de Godheid mocht behagen.
Zoo doet een jonge boom door weer en wind zich voor,
en staat in rijm en sneeuw de strenge winter door;
dat alles is hem goed tot vruchtbaarheid en leven;
in 't bloeiende seizoen zal hij zijn vruchten geven.
| |
Goddelijk antwoord.Ik zal den dorstigen geven uit de fontein van het Water des levens voor niet. |
|