Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 39]
| |
[pagina 40]
| |
Op het VIII. Zinnebeeld.
| |
[pagina 41]
| |
hopen, noch ophouden van JEZUS ootmoedig aan te roepen; maar looft en dankt God in de armoede uws geestes en leest tot uw vertroosting gaarne dit vers: De armen en ellendigen, o Heere! zullen uwen naam loven. Psalm LXXIV : 24. Want veel heilige en aandachtige Mannen hebben ook somtijds dorre, en langen tijd van God verlaten geweest, opdat zij geduldigheid en medelijden zouden leeren, door het proeven van pijn en gebrek; en opdat zij zich van hen zelven niet te veel zouden laten dunken ten tijde der aandachtigheid en verheuginge. Ziet op het Lam Gods, en leert gelatenheid. Onze allerliefste Heere Jezus Christus was voor onze zonden in den winter der dorrigheid zóó verlaten van zijnen Vader (in helpender wijze) en van de Godheid (met welke hij toch natuurlijkGa naar voetnoot1) vereenigd was) dat geen enkele droppel zijner Godheid zijne kranke, lijdende Menschheid een oogenblik te hulpe kwam in alle zijne nooden en onuitsprekelijk lijden; hij was onder alle Menschen de verlatenste en zonder alle hulpe. Dàt hietGa naar voetnoot2) in der Helle varen. Wie in zulke verlatene gelatenheid Christus konde navolgen, die waar' des Hemelrijks zeker. In deze van God en alle kreaturen verlatene gelatenheid leit verborgen de overwezenlijkeGa naar voetnoot3), eeuwige Zomer, de zaligheid. Wanneer het wel wintert, dan zomert het ook welGa naar voetnoot4). | |
[pagina 42]
| |
De Ziel, met booze gedachten aangevochten, beroept zich op 't rein geweten.O Vorst van 't eeuwig duister rijk,
al werpt gij met drek en slijk
en slijm der grove lasteringenGa naar voetnoot1)
en honderd andre vuile dingen,
dat maakt voor God mij niet onrein,
zoolang de levende fontein,
ontspringende uit een rein geweten,
die drek, van buiten aangesmeten,
gedurig met zijn stralen spoelt.
Zoolang mijn Ziel hierover voelt
in haren grond een smertend lijden,
zoo zien wij haar getrouwlijk strijden
voor haren God en voor zijn eer;
want liefdeGa naar voetnoot2) zij haar God niet meer,
dan zou zij met het vuil ver-eenen,
en 't lijden was terstond verdwenen:
Dàt is het merk, daar ik aan ken,
dat ik der zonden vijand ben.
Dies meugt gij 't naar uw dunken maken,
uw vuilheid kan 't gemoed niet raken.
Geloofd zij God in eeuwigheid,
die mij voor uwen list bevrijdt.
| |
Goddelijk antwoord.Ik zal u verlossen van al uwe onreinheden. Ezech. XXXVI : 29. |
|