Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina 23]
| |
[pagina 24]
| |
Op het IV. Zinnebeeld.
| |
[pagina 25]
| |
Duivel en Wereld, het sterfelijke lijf in uwe gevangenis, zoo heb ik mijnen Heiland en WederbaarderGa naar voetnoot1) in mijne Ziele. Die zal mij een Hemelsch lijf geven, dat eeuwig blijft. VerzoektGa naar voetnoot2) het maar alzoo; gij zult wonder ervaren. Gij zult er haast Eén in u bekomen, die u zal helpen worstelen, kampen en bidden. En of gij schoonGa naar voetnoot3) niet veel woorden kunt spreken, daar leit niet aan gelegen, al kondet gij maar dat eene woord des Tollenaars: Ach God, wees mij armen zondaar genadig. Wanneer maar uw wil met alle vernuft en zinnen in God gezet zijn, om van hem niet af te laten, al zoude schoon lijf en ziele verbrijzelen, zoo houdt gij God en breekt door Dood, Helle en Hemel en gaat in Jezus Christus' Tempel in, tegen het verweren aller duivelen. Gods toorn kan u niet vasthouden, hoe groot en machtig die ook in u zij. En of lijf en ziele in den toorn branden, en stonden midden in de Helle bij alle Duivelen, zoo scheurt gij toch daar uit en komt in Christus' Tempel; daar erlangt gij den hoogedelen en hoogwaardige Paarlen-KroonGa naar voetnoot4). | |
[pagina 26]
| |
De ziele zijnde zeer verliefd op de edele deugd der zachtmoedigheid.Zachtmoedigheid, zoo breed en hoog te roemen,
o Schoone Bloem! Prinses van alle bloemen,
u heb ik lief, al wast gij onder 't kruis
op eenen berg, zoo wijd en ver van huis -
nog hoop ik u te vinden en te erlangen;
wij troosten ons de steile en harde gangen.
Gij zijt de Bloem, die JEZUS gaarne ruikt.
Als ik u heb met deze hand gepluikt,
en tot sieraad op mijnen boezem drage,
dan zal ik eerst mijn Bruidegom behagen,
mijn God, mijn Lief, mijn JEZUS, al mijn goed;
Dan hoor ik hem zoo vriend'lijk in 't gemoed,
want zal hij ooit zijn woorden tot mij spreken,
zoo moet in mij alle onweer zijn geweken.
Als stilheid woont in mijnen diepsten grond,
dan vloeit Gods woord in mij uit zijnen mond,
en leert mijn Geest hoe zij zich heeft te dragen
indien zij wil haar Bruidegom behagen.
Zachtmoedigheid die mij het hert doorgrieft,
hoe is mijn ziel op u zoo zeer verliefd.
| |
Goddelijk antwoord.Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beerven. Matth. V : 5. |
|