CXXVI. Brief.
Vertroosting.
Beminde Vriend en Broeder,
Alzo ik met liefde aan U L. denk, zo bezoek ik U E. op deze wyze met een vriendelyke hertelyke groetenis, en goede wens van des Heeren genade en bywooninge op U E. Pelgrimagie, dezelve geeve U L. moed en versterking tot een geduurige volharding op den smallen weg des levens, lieve medegezel na 't eeuwige Vaderland, al schynt de reis wat lang te duuren, het zal doch eens ten einde komen, wy moeten het geduld omvatten en in de hoop volharden, het geen wy verlaaten is niets dan vergankelyke idelheid, en het geene wy beoogen is onuitspreekelyk gewigtig, daarom hoopen wy ons van herte daar toegekeert te houden, de vriendin N.N. is hier een wyltje by ons geweest, zy gaat ook veel door lyden en stryden, maar het is om een eeuwige Kroon, en de jaaren gaan doch voorby, de rust zal dies te zoeter zyn, als wy eens te zaamen in onze lieve Vaders huis zo zeer blyde by malkander woonen, de dingen die ver heen schynen, komen eindeling naby en voor de hand, daar hoopen wy de hier begonnen vriendschap eeuwig te voltrekken, met alle de veel duizend zielen en heilige Engelen, als vreedzaame kinderen speelende en deelende,