| |
CXIV. Brief.
Aan een Vriendin over 't geluk van haars Mans toekeering tot God, het Eenige goed.
Jezus zy onze Beminde.
Vriendin en Zuster,
Een vriendelyke groetenis, en wens van eeuwig heil, wie is niet gaarn gelukkig onder de menschen kinderen, immers is dat het waardeeren en begeeren, maar welke zyn de gelukkige?
| |
| |
zulke die in hooge verheventheid gezeten zyn? Koningen, Vorsten, Prinsen, en diergelyke, of ook wel bezitters van geld en goed, of die goede gelegentheid hebben om zulks te verkrygen? ô neen! dat zyn de gelukkige niet, maar dit zyn ze die door Gods genade ontwaaken, uit de dommelachtige slaap en droom der idelheid in de Geest dezer wereld; haare oogen opdoen en om haar zien waar dat ze zyn, namentlyk, in een vreemd land, van waar ze eerlange door den dood zoude verdreeven worden, en daarom wel bedacht en wyselyk haar opmaaken, om te gaan vinden God haar waare Vader, en eeuwige Vaderland, dat zyn de gelukkige, om dat ze de gulde tyd, terwyl de deuren des Hemels open staan, niet slaapen en sluimeren in beuzelachtige haast verdwynende idelheden. Hoe gelukkig was (na de wereld te reekenen) een Vrouw, wiens Man een Koningryk ten deel viel, want zo doende was zy Koninginne, gelyk dan ook andersins het welvaaren, en de gelukkige toevallen, komende op een van twee getrouwde, haar alle beide gelukkig maakt: maar hoe gelukkig is zy of hy, wiens weêrga zich van herten tot God keerd, om te worden een hemels Koning! Is 'er ook een Scepter of Kroon op aarden die daar by is te vergelyken? zouw de nevensgaande zich dan scheiden of onthouden, en zich niet mede inlaaten tot een deelgenoot van dat allerheerlykste Koninglyke deel, dat was te jammer, en geen welbedachte zin, wie is 'er onder de wereldsge- | |
| |
zinde, die niet begeert te deelen in de toevallende erfenis zyns weêrgaas? die God zoeken en beminnen zyn erfgenamen van de hemelfe goederen, om in gelukzaligheid te leeven eeuwig zonder einde: en zulken Godzoeker en beminder, is zyn weêrga een geduurige Spiegel en stadige Boet-bazuin, tot trekking en overtuiging, noch tot overvloed, nevens alle middelen die de Hoogste gegeeven heeft, om ons verdoolde menschen van ons verderf, armoede en elende te zoeken tot een eeuwige gelukzaligheid. En een van deze gelukkige zyt gy geworden, die de Allerhoogsten zodanigen spiegel heeft voorgestelt, door den ernstigen toekeer uwes Mans tot God het hoogste goed, nu prospereert hy, nu wint hy, nu gaan zyn zaaken wel, nu vergaderd hy schatten, nu hebt gy een rechtzinnig Man, en of het de wereld niet begrypt die den uiterlyken rok voor het wezen houden, daar leid niet aan gelegen, het is na den raad van een wys Man, welke is Jezus Christus de eeuwige wysheid Gods, aan 's levens einde in 't uurtje van de bittere dood, dan komt de verborgen schat des herten, daar men onderwegen genoegelyk van geteert heeft, eerst recht te pas, en dan is zy ook waardiger in de oogen van anderen, als by gezonde dagen, en men wil met de Godvruchtige wel sterven, ondertussen is 'er geen beter leven op aarden als God lief te hebben, want dat gemoed gaat altyd zwanger met 't hoogste voorwerp. Wat is zo kostelyk als God? zyn ze dan geen wyze luiden, die onder veele dingen
| |
| |
het beste weeten uit te kiezen, en een haast voorby gaande levens lust, die voor de hand leid, versmaadelyk van zich schuiven, voorzichtig ziende op een goed, dat wel verder heen schynd, maar dat standvastig en eeuwigduurend is, wat is dan de tyd tussen dit en de Koninglyke erffenis, die de Godvruchtige aanstaande is? is 't niet dat men de bedelaars kleederen maar uittrekke, om het hemelse kleed te ontfangen? of zouw ons dat noch al te moeijelyk en te langduurig zyn? de Hoogste geeve ons beter bedachtzaamheid. Gelooft zy de Heere, en wy verblyden ons ô Zuster, dat de oogen uwes gemoeds, meerder open gaan als voorheene, om ook te deelen in het geluk van de gelukkige, zet op dezen weg uwe voeten maar toe, en laat ze achter na roepen die niet beter weeten, hier is 't goed, dit is 't spoor dat gy hebben moet, de rug na 't westen der zienelyke vergankelyke dingen, en het aangezicht na 't oosten van de eeuwige dageraad, der beminnelykheid Gods, hoe goet is de Hoogste, die ons zo vriendelyk verwekt en trekt, wat zullen wy doen mogt iemant zeggen, wy zyn vroome lieden en leeven in burgerlyke zedigheid? ja maar het moet ernst zyn, een rechtschape gevatte omgekeerde wille, uit de geest van deze wereld, in God, God moet de zaak zyn, het geduurige voorwerp des begeerens en imagineerens, het opgerichte doelwit, daar de zinnen en gedachten op loopen, en immers is hy het waardig, waar zouden wy ons herte beter besteeden als aan God,
| |
| |
by wien wy eeuwig hoopen te leeven? de wereld gaat voorby met al het haare, en is te grof en te onedel dat zy het herte vervullen zoude, daar wy geroepen worden tot tempelen Gods des Allerhoogsten: hy hield zich gelukkig die een Engel mogt herbergen in zyn huis, maar hoe veel meerder is het God in zyn herte te draagen! wat kostelyke Juweel-koffer is deze, die zulken waardigen Paarl besluit, welke genaamt is Jezus Christus, de eeuwige liefde Gods, dat zyn ryke luiden, en of zy geringe scheenen voor de wereld, hoe noodig en billik is het dan, dat wy ons herten huis opruimen, en leedig van onnoodige rommeling maaken, voor de opperste Koning, die zich zo mildelyk aanbied om by ons te woonen, ja hy bied zich aan tot een eeuwige Beminde, dat wy dan als wyze en bedachte, de verkeerde genegentheden, en valse liefde van ons dryven, om die getrouwe liefhebber der Ziele, hertelyk te beminnen, en alzo verwachten een eeuwige Bruiloft van onuitspreekelyke vreugde, met de duizend maal duizende Speelgenooten der heilige Engelen en Zalige Zielen. Wel aan dan laat ons dit allergrootste geluk niet van de hand afwyzen, maar met moed en ernst aanvaarden, en treeden op dien Zaligen weg vry toe, het is maar om een klein poosje te doen, om een handje vol levens, gelyk wy dan voor oogen zien, hoe deze en geene af breeken, en van ons in deze wereld niet meer gezien worden, en eerlang zal het onze beurt zyn om van hier te scheiden, maar hoe gelukkig,
| |
| |
zo wy het beste deel verkooren en gezocht hebben, om haar die voor heen gingen weder te vinden, tot eeuwige vreugde, by en in God, die grondelooze Zee aller volmaakte aangenaamheden, want hier toe heeft hy de mensche geschapen, op dat hy nevens hem eindeloos daar in leeven zouw, hier toe helpe ons den drie-eenigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest, vaart wel in den Heere, groet U L. Man,
U E. Goedgunstige Broeder.
|
|