Geestelyke brieven
(1714)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 310]
| |
tans, dewyl wy zyn in de wildernis of het dwaalhof van deze wereld, alwaar wy ons bevinden, uitgewikkelt of openbaar geworden, uit de verborgen eeuwige oorzaak, of wortel aller dingen, doch wegens den toegang der verderving, aan den eersten wortel der menschelyke levens eigenschap, bestaande in een staat van goed en quaad, binnen in ons zelven, en buiten in de verdorve, verkeerde en verwarde wereld, staan wy als ver van huis verdwaalde vreemdelingen, in een vreemd land, omzoekende en uitziende na een weg, om eenmaal te komen in het rechte Vaderland onzer oorspronkelykheid, ontdaan van de quaal des verderfs, en onaangeroert van onvolmaakte toevalligheden onzer wooninge; alwaar het eeuwig een, en het wonder aller wonderen alleen openbaar zy, in zyne loutere enkelheid, van licht en liefde, zonder eenige vermenging of invloed van de macht der duisternisse, welke zich heeft ingedrongen in deze tegenwoordige wooning der zichtbaare wereld, gelyk ook mede in ons. Dewyl wy, zeg ik, dan alzo in dezen staat neffens malkander staan, als spruitjes uit eenen wortel, of takken van eenen boom, begeerende eenderlei sap tot onzen wasdom, hoopende te zyn deeltjes, van die overal op aarde verstrooide of verdeelde gemeente Gods in de heilige naame Jezus, zo groet ik U L. vriendelyk in die zelve naam, van onzen Heiland en Zaligmaaker, de geopende bron der liefde en barmhertigheid, vloeijende uit het herte Gods, om te laaven de | |
[pagina 311]
| |
dorstende begeerte, van het eeuwige zielen-vuur der menschelyke eigenschap, om alzo te zyn een alvergenoegzaame weêrgaa, van het kreatuurlyke leven, dat God zich tot een gezelle geschapen heeft, met de benaaminge van zyn beeld, tot welk hoogwaarde eenige vereeniging, met het hoogfte goed wy genoodigt en verzocht worden, langs den weg die dwars afleid van de algemeene straat, daar geheele stroomen van bewandelaars langs heenen vloeijen; en wens U Lieden verder zegen op dien welverkoren weg, welke in dit leven wel smal is, maar zich eindeling uitstrekt in de eeuwige oneindige ruimte, en haare bewandelaars komt recht de naam van gelukkig toe, dewyl zy verkooren hebben den toegang tot de eeuwige welbron aller gelukzaligheden, het wonder van alle wonderen, met welke in deszelfs eeuwigen uitvloed, wy die ons hier te zaamen, wegens dat groote voorwerp, als vreemdelingen en doortrekkers achten, met malkander eeuwig hoopen te verblyden, ons vermeidende in dien Zaligen lusthof van den onophoudelyken vruchtdraagende en bloeijende Zomer des Heiligen Paradyses in die getemperde natuur, der volmaakte Engelse licht en liefde-wereld, en op deze hoope die wy met malkander, als nabestaande hebben, niet van wegens het bloed onzer voorouderen, maar van wegens de overeenstemming des gemoeds, in de naame Jezus onzen eenigen wortel, en ons gelyken heil uit zynen bloede, wens ik U L. de eeuwige Geboorte des Vaders, zyne | |
[pagina 312]
| |
liefde, genade en barmhertigheid Jezus de Zoone Gods, in uwe Ziele tot een eeuwig erfdeel, en tot een geleide door deze wereld, om behouden te komen aan dat gelukzalig einde, van de aflegginge dezes aardsen tabernakels, in 't welk wy bewolkt en overschaduwd zyn, ondertussen hoopende dat de verborgen mensch des herten, als een edel goud in dezen groven steen van 't uitwendige vlees en bloed gequeekt word, door haar gestadige zucht, in den verborgen, en nochtans overaltegenwoordigen grond, van welke gezegt word dat wy in hem leeven, ons beweegen en zyn, en wy alzo hoope hebben, van te wandelen in den hemel, op dat wy eindeling uit deze zichtbaare wereld verdwynende, in die onzichtbaare al vervullende goddelyke wereld mogen openbaar worden, en eeuwig staan voor zyn vriendelyke heiligheid, als een geopenbaart wonder, in zyne liefde ontsprongen, uit de eeuwige verborgentheid des eeuwigen eens, en alzo kinderlyk komen t'huis te vallen in de armen en zachten schoot van de eeuwige Moeder, onzer oorspronkelykheid, alwaar het schepsel zich beter zal laaven en verzaaden, uit de welbron, als den verkeerden honger nu doet aan de dropjes zyner uitgevloeide dingen dezer wereld, welke ons niet en moeten ophouden van de fontein, maar tot de zelve wyzen: gelyk wy ons dan ook over malkander verblyden, speurende den voorbygang des gemoeds, voorby de zienelyke dingen langs den weg dezes levens, en geduurige uitgestrektheid | |
[pagina 313]
| |
tot het onzienelyke, standvastige, onvergankelyke wezen, waar heenen zy, te weeten de vingeren der tegenwoordige dingen, ons wyzen, en wy hoopen, door de genade des Allerhoogsten, te zaamen in dat spoor ter eeuwiger welvaart te blyven, schoon dat wy 't rondzom ons heenen, aan veele zyden zien woelen en wurmen, op afgelegen wegen, welke gevalliger zyn voor den wilden aard van 't vlees, als dit smalle padje, vereissende een voorzichtigen wandel, want wat helpt een ruime ingang, die ons brengt in een benauwde engte, gelyk het visje zorgeloos in den fuik loopt: zynder niet veele spiegels, voor de oogen die zien willen, van gemoederen die zich in de wereld-stroom, door een ruime baan van welgevalligheden hadden ingevoert, tot een engte van groote benauwtheden, als wanneer de grypende hand des doods haar na het leven dong, daar zy hem niet en kosten ontkomen uit de fuik van het sterfbed, en wat schaad de engte die ons belooft te brengen in een oneindige ruimte? met zoetigheid komt het my dikmaals in de gedachten als een liefelyke nageur van het spoor, door welke onlangs onze Vriendin N: N: is heen gegaan, die meest haar weg met kommer passeerde, maar voor de poort des doods groote ruimte vond, in een welgemoedheid, diergelyke schoone bakens meer noodigen ons, daar de voorgenoemde schepen op strand ons waarschouwen; hoe noodig een bezigheid, en hoe profytelyk een Koopmanschap zal het geweest zyn, door welke wy | |
[pagina 314]
| |
mogten verkreegen en opgeleid hebben een gerust gemoed. Hoe zouden wy dit betrachtende, haar dan navolgen tot de dingen die eindeling in de weg leggen, en ondertussen het gemoed verwerren en verstrooijen, ophouden en verduisteren, de zorgvuldigheden dezes levens, en de verleidinge des rykdoms verstikken het zaad, zegt ons de eeuwige wysheid, door de gezegende mond van Jezus Christus de Zoone Gods; welke ruimte eist in het herte, ons leerende de verloochening der zienelyke dingen, die met haare grovigheid, als zwarte modder-aarde het water des gemoeds onklaar en tot een modder maaken, nochtans schynen deze twee genoemde dingen, te weeten zorgvuldigheid des levens, en verleiding des rykdoms, de wereld te vervullen, doch die door de genade Gods daar een geloovig begrip heeft van een waardiger, laat het onwaardiger zakken: hoewel het koper schoon glinsterende in het oog scheen, en ook in zyn gestalte dienstig tot gebruik was, evenwel zouw het na de schranderheid der natuur, een groote onbedachtzaamheid zyn, door achteloosheid het niet te willen overgeven voor een hoogwaardig goud, welke wyze keur ik dan ook hoope dat gy zult blyven doen, en dat wy te zaamen als reisgenooten onze korte weg van Pelgrimagie mogen blyven bewandelen, ons van dag tot dag door de hoope in het vaste geloove verblydende, over dat groote voorwerp dat wy met malkander betrachten, om welks wille wy, die anderzints malkander vreemd zou- | |
[pagina 315]
| |
den zyn, nabestaande Vrienden zyn, tot dat wy na dezen gelukkig over gekomen zyn, in de wereld der geopenbaarde liefde Gods, ons met malkander hoog verheugen, en dat wy menschen die malkander hier in dit jammerdal ontmoeten en begroeten, doch immer mogten vinden in dat volmaakte Ryk der heerlykheid Gods, daar toe helpe ons de Allerhoogsten, en daar toe schikke zich ons gemoed als een vat der ontfangbaarheid. Vaart wel in de Liefde Gods, en neemt dit myn schryven, tot een teeken en onderhouding van vriendschap, welke wy hoopen dat eeuwig duuren zal, als zynde kinderen van een Huis, en eenen Vader, by welke de te zaamenwooning zeer vreedzaam, verheugelyk, en van alles bezorgd zal zyn, groot en overgroot is deze verwachting.
U E. Toegeneege Vriend en Broeder. |
|