Geestelyke brieven
(1714)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 266]
| |
den, waar voor ik U Lieden bedank, en wens u de vriendelyke liefde Gods in Jezus Christus, tot een eeuwige Ega uwer Ziele, tot noch toe bevonden wy ons te zaamen in de vreemdelingschap, en in een krom en verdraaid geslacht, ik meen voornamentlyk dat geslacht, dat in ons woond en woeld, onder het welke de uitdringende wille tot God staat als een wassend bloempje, rondom met steekende doornen omzet, nochtans hoopen wy, dat het zelve door alles heen wassen zal, tot in het Zalige Paradys; daarom willen wy aanhouden met de wortel der begeerte, en sap uit de wortel der Goddelyke grond aan ons haalende, en gaapen na den zonneschyn en dauw der Goddelyke genade, of het dan regend of waaid, of 't een betrokken lucht is, God geeve ons maar te blyven staan, want zyn genade heeft ons doen zien en bekennen dat alle vergankelykheid idel is, op dat wy ons herte op hem stellen, gelyk ik dan hoope dat wy gedaan hebben en eeuwig doen zullen, want waar zouden wy heenen gaan, zyn wy dan noch elendig wy begeeren de geneezing, en loopen hem na. ô De Beminde, wy willen zyner, waar zouden wy dwaalende schaapen anders heen, hy heeft de woorden des eeuwigen levens, de wereld is ons een woestyn, ons herte trekt na 't eeuwige Vaderland, na den eeuwigen oorsprong onzes wezens, gelyk een kind naar zyn lieve Moeder. Maar laat ons goeds moeds zyn, wy hoopen malkander eens te zien in een andere wereld, of | |
[pagina 267]
| |
het ons schier te wonderlyk is, de Hoogste heeft ons beenen van geloof en hoop gegeeven, en wy treeden 'er na toe; dat de wereld met het haare dan achter onze rug blyven, en wy geduurig oogen op het voorgestelde doelwit, de beminnelyke Jezus is het paarltje dat wy zoeken, ô dat wy hem lief hebben, ô dat wy hem omhelzen, en in ons hert besluiten. Ik zeide hy, ben het brood des levens, ik ben dat leevende brood dat uit den hemel nedergedaald is zouden wy dan niet eeten met de begeerte der zielen; want alzo gelooven wy, als onze hertelyke begeerte tot Jezus ingaat, dat wy dan zyn heilig vlees en bloed eeten en drinken, ô de kostelyken wyn des bloeds van Jezus Christus des Zoons Gods! want de Beminde heeft ons zo lief, dat hy hem zelve tot een spyze geeft, met weinig brooden spysden hy veel, duizenden, en met hem zelve spyst hy ze alle, die na hem hongeren en dorsten, en die spyze en mindert eeuwig niet, dat is het wezen zyns hemelsen lichaams, van het welke wy eeuwig hoopen te eeten en te drinken, aan de Bruiloft des Lams Gods. God helpe, en ontsluite ons daar toe een rechte mond, van hertelyke begeerte en uitgestrektheid der Zielen, ô Zuster myn schryven is een teken van Broederschap in 't vreemde land, om dat wy een Pelgrims weg te zaamen bewandelende, te zaamen na huis toe trachten te gaan, wy zyn uitgestrekt na 't goede, maar het quaade hangt ons aan, wy zuchten na de verlossing, en hoopen op de genade, de vriendely- | |
[pagina 268]
| |
ke geopenbaarde liefde Gods in Jezus Christus, zy met u en in U E., tot in der eeuwigheid, wy willen hem vast houden en niet verlaaten, en hy wil zulks veel meer dan wy, zyt zaamen in de liefde Gods bevolen. |
|