de arme Ziel, welke zich met al de dingen dezer wereld niet kan laaten genoegen, en hoe gelukkig zyn ze die het merken, en uit den droevigen slaap der idelheid en zonden opwaaken, op dat zy zoeken een spyze die God zelver is, wat is zo kostelyk als God, zouden wy hem niet beminnen en zoeken, tot een eeuwige Speelgenoot onzer Ziele, op dat zyn vriendelyke zachtmoedigheid haar een eeuwige verkoeling, en onophoudelyke verquikking zy, want daar toe had hy de Ziele geschapen, of ze nu wel zo ver van haar Vader en eerste wezen is afgedwaald, dat zy hem weinig meer kend, zo willen wy dan noch wederkeeren op de vriendelyke noodiging der Goddelyke liefde, die de deuren der genade voor alle wyd open zet, zouden wy dan zo dwaas zyn, en verzuimen de aangeboden goedertierenheid, en laaten de gulde tyd al slaapende voorby schieten, dat zy verre van ons, immers is dit leven als een droom, en voorbygaande watervliet, maar God en de Hemelse erfenis, blyft eeuwig en onveranderbaar, en dat is eerst waardig om te beminnen, wy willen daar aan gedenken, wat zoude de tydelykheid en haar dingen ons herte volmaaken, daar den Koning der eeren woonen wil, zouden wy onze begeerte niet zetten in de vriendelyke liefde Jezus, hy is de Mannen een Bruid, en de Vrouwen een Bruidegom, die lust hebben hem van herten te beminnen en aan te hangen, gelyk ik dan wense dat die lust in ons alle mag vermeerderen, zo zal het ons troosten