rykdom des herten, de zelve vermeerdere U E. de Heere, op dat gy wel gemoed zyt, bedenkende dat de moeijelykheid van den tydelyken weg des levens kort weezende, eindeling zal voorby gegaan zyn, als een kommerlyke droom, uit welks ontwaakinge wy hoopen vredig te zyn, en eeuwig te rusten, ô hoe schoon is het te gemoet te zien en te verwachten, zo heerlyken gelukstand, als daar is toegezeid den geene die God lief hebben, en om zynent wille de wereld met haar begeerlykheid verlaaten, die doch zelver alle menschen verlaat, het zy haar lief of leet, daarom zyn ze gelukkig die haar verlaaten, op dat wanneer zy ons verlaat, ons erfdeel niet van ons gaat, maar eerst recht naderd onze groote erfenis die in de hemelen bewaard is, onze schat, by welke ons herte geweest is, de Heere bevestige ons dan in dezen goeden zin, om ons zelven door geenerlei beroerten te laaten aftrekken, van dezen gelukzaligen en gezegende weg ten eeuwigen leven, welks einde ik wens en hoop, dat wy te zaamen bereiken zullen, en ons eeuwig met malkander verblyden, voor God onzen Vader, met de Engelen onze Broederen, en de Zalige Zielen onze medgezellen, in zyne hemelse wooning tot een eeuwige rust, vrede, en vreugde, welks hoop en verwachting ons moed geeft om te volharden op den smallen weg, weetende dat het hier niet altyd duuren zal, de Heere geef verder zynen zegen tot meerder en meerder voortgang in het goede, om eeuwig