Geestelyke brieven
(1714)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 219]
| |
LXXXIII. Brief.
| |
[pagina 220]
| |
en triumpheert in de eer en lof van zyn Geliefde. Wat zullen wy dan zeggen Zuster? zo andere hem met veel omstandigheden opheffen, ik zal hem met weinig woorden boven maaten zeer verhoogen, zeggende met den Heiligen Discipel, Myn Heere en myn God: op dat wy den Zoone eeren als den Vader: En alzo eeren wy den Vader, dat hy van Eeuwigheid is, desgelyks ook den Zoone. Ziet Zuster in de hoope van de Bruiloft des LAMS. Dewyl ik geloove, dat gy den Bruidegom lief hebt, zo ben ik vrymoedig, om hem voor uwe Ziele schoon voor te stellen. Toenmaals vroegt gy, wat ik van 't Wezen Gods hield. Ziet, ik geloove en erkenne maar een eenige God, gelyk de Heilige Schrift daar doorgaans van getuigt: Ga naar voetnoot(a)Ik ben de eerste, en Ik ben de laatste, en behalven my en is 'er geen God, zegt den Vader door den Heiligen Propheet. En alzo zegt ook den Zoone: Ga naar voetnoot(b)Ik ben de eerste, en de laatste. En wy kussen de gebenedyde mond der Goddelyke Waarheid, die daar zeide: Ga naar voetnoot(c)Ik en de Vader zyn een: Ga naar voetnoot(d)Die my gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en gieten deze volmondige woorden in ons geloovig herte, en niet in een gemaakte form van bygehaald verstand. Immers zeggen zyn Heilige getuigen, namentlyk de Apostelen, met een volle mond, dat hy God | |
[pagina 221]
| |
is, en wy gelooven maar aan eenen God, die geopenbaard is in 't vlees, en verzoende de wereld met hem zelven. Wy gelooven dat de verlossing anders niet geschieden kon. Dat de Ziele of menschelyke eigenschap was gevallen in de eeuwige Toorn Gods, na dewelke hy zich een iverigen toornigen God, en verteerend Vuur noemd, welke niet gebrooken, uitgeblust, of gestilt konde worden, als door hem zelven, namentlyk zyn eeuwige liefde; want het eeuwige Ga naar voetnoot(a)ZACHT, balsemeert de eeuwige Ga naar voetnoot(b)MACHT. En ik kan een plaatselykheid, met een ding van minder grootheid niet bedekken, verstaande dat geen kreatuur hoe groot zy mogte zyn, de grootheid van Gods Toorn konde dekken, maar alleen zyn eigen liefde. Is het ons dan te wonderlyk dat God een Mensch geworden is, zo laat ons in verwondering blyven, want al zyne werken zyn ons te wonderlyk. Het schynt dat de wysheid en het verstand der Schriftgeleerde en Pharizeen niet begreep, dat die eenvoudige slechte Man die groote Messias zoude zyn, daar alle Propheeten van gepropheteert hadden; immers zy gingen hem voorby, en evenwel was hy dezelve Man; en door Gods genade is hy ons, voor die zelve Verlosser openbaar geworden. Zoude hy ons dan nu te weinig schynen om God te zyn, om dat hy zich uit liefde om onzent wil zo heeft vernederd, en de gestalte eens dienstknechts aangenomen. Laat het ge- | |
[pagina 222]
| |
noeg zyn, dat zich de Jooden, de Turken en de Heidenen daar aan stooten; het waare klaare wezen Gods, is Zachtmoed en Démoed. Het is om onzent wille geschied, dat de Hoogste zich zo vernederd heft, de Bruidegom heeft het om ons gedaan: zoude hy dan in deze gestalte de Bruid te weinig en te geringe zyn? dat zy verre: zoude het ons niet meer in zyn liefde doen ontvonken? dewyl hy zich met roozenrood van heilig bloed voor ons versierd heft, en dat zelve noch zyn Bruid als een Hemelse Wyn aanbied om te drinken; ô de Beminde. Alle Heilige hebben hem voor haar beminde erkend, en omhelst. En wie zoude anders de beminder der Zielen zyn, als God? met wie zoude het hert vervuld zyn, als met God? zoude een Engel of Propheet de Beminde zyn? zoude een schepsel de Ega zyn? zyn ze niet alle Speelgenooten van de rechte Bruidegom en Bruid, welke God en de Ziel is? in hem woond de gantse Volheid der Godheid lichaamelyk; dat verstaan wy alzo: dat de grondelooze Eeuwigheid vervullende en maakende Godheid, door of in Jezus Christus, in een omschreven lichaamelykheid openbaar is: en denken alzo: dat toen hy op aarden in de gedaante van een mensch gevonden wierd, hy evenwel ter zelver tyd, de gantse Eeuwigheid vervulde. Het is nadenkelyk dat Joannes den Dooper, den Heiligen Geest zag in een lichaamelyke gedaante eener Duive, en wy niet en gelooven, dat op dat zelve mo- | |
[pagina 223]
| |
ment den eeuwigen Geest Gods, die van den grondeloozen Vader uitgaat, eenig en alleen in die vertoonde gedaante der Duive zy ingeslooten geweest, maar dat ze in tegendeel, toen gelyk als van Eeuwigheid, de Eeuwigheid heeft vervuld, en op die zelve tyd ook geweest is, in, en boven aller Engelen Koningryken, en aller Heiliger herten; en alzo ook Jezus Christus in zyn openbaaringen in 't Vlees. Alhier aan de Jordaan waaren drie Openbaarheden die in 't verborgen de gantse Eeuwigheid vervulden; namentlyk: de Vader in de geopenbaarde stemme, den Heiligen Geest als een Duive, en de Zoone als een Menschen Kind. Zoude men dan ook niet gelooven, dat den Heiligen Geest Gods van Eeuwigheid van den Vader is uitgegaan? En nochtans word hy ons voorgestelt, als een derde Persoonelykheid of Eigenschap, daar de Zoone zegt: want hy zal van hem zelven niet spreeken, maar zo wat hy zal gehoord hebben, zal hy spreeken, en de toekomende dingen zal hy u verkondigen. Die zal my verheerlyken: want hy zal 't uit het myne neemen, en zal 't u verkondigen. Al wat de Vader heeft is myne: daarom hebbe ik gezegt, dat hy het uit het myne zal neemen en u verkondigen. Immers is evenwel den Eeuwigen Geest Gods eens Wezens met den Eeuwigen Vader: En den Propheet zegt van den Zoone, dat zyne uitgangen zyn van ouds van de dagen der Eeuwigheid. En wy verstaan alzo de drie onderscheidentlykheden voor een ee- | |
[pagina 224]
| |
nige gebaaringe des wezens aller wezen, daar den Vader, als de allerheimelykste en verborgentlykste grond, van alle eeuwigheid gebooren heeft, baard en eeuwig baaren zal, zyn welbeminde Zoon, als het Eeuwigheid vervullende Liefden-Licht, en kracht der Majesteit, Glorie, beweegelyke vreugde, en al wat aangenaam is, en den Heiligen Geest, van deze beide van eeuwigheid in eeuwigheid uitgaande, en dat deze drie eenige gebaaringe, die zy, waar van de Schrift zegt: Ziet de Hemelen, ja de Hemel der Hemelen en zoude u niet begrypen: Namentlyk, de volheid der eindelooze grondelooze Eeuwigheid, welks middel-punt over al moet zyn. Het komt vreemd voor 't verstand, als men zegt van Drie-eenigheid, voornaamentlyk als men 't beeldelyk of lichaamelyk betracht; maar als men 't geestelyk of formeloos betracht, is 't niet zo wonder. Ziet door de gewoone teekenen, trekken en haalen van het A.B.C. kan ons veel te verstaan gegeeven worden. Laat ons dan ook de letteren der natuur eens leezen: Ziet wat een stillen, vriendelyken, zachtmoedigen, aangenaamen en hertverheugelyken Zoon, baard het scherpe, strenge en verteerende Vuur; En uit deze beide gaat den Geest des Luchts, en zyn alzo een Drie-eenig Wezen, in bezondere onderscheidentlykheid. Het Licht is een ander als het Vuur, en staat doch niet op zich zelven alleen, want als het Vuur uitgeblust word, is 't Licht te niet, en ook den uitgang van den geest. | |
[pagina 225]
| |
Alzo heeft het Licht een geduurige Vader des baarens aan het Vuur, en het Vuur een glans en Majesteit aan het Licht, en de lucht een oorsprong zyns levens en beweegens, van deze beide, en zonder Lucht of Geest verstikken zy beide, en waaren alle drie een niet. Dit is alzo een gelykenis, doch niet zo ver van het wezen, want de zienlyke dingen zyn uit de onzienlyke geworden, de tydelyke natuur uit de eeuwige, en wy houden het Vuur voor de eigenschap des Vaders, en het Licht voor de eigenschap des Zoons, en de Lucht voor de eigenschap des Heiligen Geestes, als een uitgeboren Wezen van de baaringe des eeuwigen Wezens, die over al tegenwoordig is, en wensen en begeeren, dat wy mogten een Tempel en wooning dezer baaringe worden, want ook heeft het den Heiland beloofd. En wy zullen tot hem komen, en wooninge by hem maaken. Alzo wenst myn genegentheid U die groote Bruidegom in het herte, niet als een Schepsel, maar als de geopenbaarde wezentlyke Liefde Gods, dat wy hem met onze innerlyke begeerte omvatten, omhelzen, en zeggen, myn Lief, myn God. Eens zeide de minnelykste Jezus, daar is niemant goed als een, namentlyk God: en andermaals zeide de Beminnaar, myn God: en de allerootmoedigste Jezus bestraften hem niet. Maar den Engel zeide tot Joannes, als hy voor hem neder viel: Ziet dat gy het niet en doet, want ik ben uwe mede Dienstknecht, en uwer Broederen de Propheeten, en der geene die de woorden dezes Boeks be- | |
[pagina 226]
| |
waaren, aanbid God. Zo laaten wy onzen Emanuel omhelzen, lief hebben en aanbidden, weidende in de Dalen der malse en vette gronden, dat de Bruid met eerbiedige aandacht de groote Liefden-dienst des Bruidegoms erkenne, en hoe zy niet door dit of dat, maar door Heilig Bloed verlost is van de eeuwige Dood. Dat was dien Balsem der geneezinge; dien allerkostelyksten Balsem der ootmoedige en zachtmoedige Liefde Gods, nedergedaald van den Hemel, om te heelen dat verbroken was. De Ziele was uit de wysheid Gods geschapen, en den eeuwigen Vader verhouwelykten haar met zyn welbeminden Zoon, die hy van eeuwigheid omhelst heeft, maar zy verliet haar Beminde, en ging tot de geest van deze Wereld, verdwaalde in 't wilde, en quam in eeuwig gevaar: maar de Liefde der verlaatene Beminde ging haar na, ja in die laagte en diepte daar in zy gevallen was; zoude de gezochte en gevonden Bruid nu dan zeggen: deze die hier in de laagte gaat, is de Beminde myner eerste Verhouwelyking niet, maar die woond heerlyk in de hoogte? daar hy om haarent wille is nedergedaald, om ze te zoeken en te vinden daar ze was, en haar met hem weder in de hoogte te voeren. Waar zy trouw gebleeven, zo had het niet behoefd, maar nu zy afviel, wilde de getrouwe Herder zyn dwaalende Schaapje niet verlaaten tot een roof der verslinders. En nu zal deze ongezienheid der vernederinge des hoogsten, een eeuwige en altydduurende schoonheid, en | |
[pagina 227]
| |
heldere Spiegel der menschlievende barmhertigheid zyn, voor het aangezichte der duurgekogte, op dat zy haar lofgezang daar uit scheppen, er heerlyk ophaalen. Dat geen dienaar, maar de Beminde zelver tot de ver afgelegene naare en zwaare Kerker der Ziele quam in te breeken, tot haar eeuwige verlossinge, dat is een hoogwaardige betuiging van trouw en liefde, en wegens deze tocht draagt de Beminde het hoog Sieraad der vyf heilige Wonden, tot een eeuwige bespiegeling des Bruids. ô Zuster! Laat ons van de schraale Bergen afgaan in de Valeijen der schoone Bloemen, daar Melk en Honing vloeid, en houden onzen Beminde niet alleen tot een voorbeeld en Wegwyzer, maar voorheene voor een krachtdaadige verlosser, en wezentlyke verbreeker des gestrengen machts; die met de Godheid, de Menschheid balsemeerde, op dat die geneezinge door dezen eenen, op allen drong. Hy is de waare Wynstok, en alle dorstige Zielen de Ranken, die uit hem voedsel trekken. Zo laat ons in hem begeeren en imagineeren, en of wy als genoodigde Gasten aan de Bruiloft van Merg en Vet, mogten eeten en drinken van zyn Hemels Lichaam en Hemels Bloed, na de mildaadige aanbiedinge zyner uitvloeijende Liefde, zonder achterwaarts te gaan, en met andere te zeggen: Hoe kan ons deze zyn Vlees te eeten geeven? Wat by de Menschen onmogelyk is, dat is mogelyk by God, maar dat wy ons verheugen, dat de beminde zich zo gantselyk tot de vereeniging | |
[pagina 228]
| |
aanbied, want alzo eist en begeert het de Liefde, namentlyk, dat zy haar Beminde wil eeten, om als tot een te worden, maar dat wy dit Vlees en Bloed eeten, niet by onze dierelyke grove hoedanigheid gelyken, niet als een sterven en verderven, maar de minnelyke aanbieder zegt: Die my eet, dezelve zal leeven door my. Is het u te wonderlyk ô Bruid der Goddelyke Liefde! zo laat het geloove de onbegrypelykheid vervullen: Hy is ook wonderbaar genaamt. En gelyk het wonder was, dat hy met weinig Brood veel duizenden spysde, zo laat het ook wonder blyven, dat hy met hem zelven spyst en drenkt, alle die na hem hongeren en dorsten. Want dezen honing vloeiden uit zyn gebenedyde mond: Myn Vlees is waarlyk Spyze, en myn Bloed is waarlyk Drank. Dat ons niemant deze Heilige Wyn des Levens, met bygehaald water vermenge, want het lust ons die te drinken, zo als hy ons uit zyn Goddelyke Mond geschonken word. Maar gelyk als het Koningryk van onzen Koning, die uitterlyk geen Koning geleek, niet van deze Wereld en was, alzo meenen wy ook een Vlees en Bloed, niet van, en in deze zichtbaare Wereld, maar van en in de Goddelyke Wereld, die in deze zichtbaare verborgen is, gelyk de Ziel in het Lichaam, zo wy dan hongeren en dorsten, zo is 't niet na een Engel of Propheet, want zegt men, de Ziel en kan niet verzadigt worden, als met God. Immers het smaakt ons beter als magerder Spyze. Zouden | |
[pagina 229]
| |
wy een Engel aandoen? of zoude de Propheet een gestalte in ons krygen. ô Zuster der Speel-genooten! Wie heeft u geboodschapt van de Bruidegom, dat hy niet en zoude zyn de Heere uit den Hemel? wy laaten deze verkondiging voor ons herte voorby gaan, en hangen aan het woord des levens, dat God was, en Vlees geworden is. Iemant zegt, van het Eeuwige Leven dat by den Vader was, en ons is geopenbaard. En den Bruidegom zelver: Ga naar voetnoot(a)Ik ben van den Vader uitgegaan, en ben in de Wereld gekomen: wederom verlaat ik de Wereld, en ga heenen tot den Vader: en die my ziet, die ziet den geenen die my gezonden heeft. ô Brood des levens, dat van den Hemel nedergedaald is, wy eeten u in ons herte, op dat wy eeuwig door u leeven. Voor dezen vroeg de vriendelyke Jezus een zyner navolgers, hebt gy my lief? ô Zuster! wy vertrouwen dat gy hem lief hebt, en daarom zyn wy vrymoedig, om de liefste te verheffen: de Beminner verheugd zich in den lof en grootmaakinge van zyn Beminde, maar in het tegendeel bedroefd hy zich. Het is een onderscheid, de Beminde groot te maaken, of de Beminde klein te maaken, heeft ook iemant van zyn Heilige getuigen de Bruid gewaarschouwt, dat zy de Bruidegom des levens niet te hoog waardeeren of verheffen? maar wel wie dit of dat niet en doet, of geloofd. Ziet dewyl wy Speelgenooten zyn, in de hoope des eeuwigen Bruilofts, zo spreeken | |
[pagina 230]
| |
wy te zaamen van de Hemelse Bruidegom; en dewyl een straal zyner uitvloeijende liefde uit uw herte my te gemoet scheen, zo ben ik hier toe opgewekt, en zo ik hoop uit Christelyke toegenegentheid, uw wensende de Hoogwaardige, daar wy van gesproken hebben, tot een Eeuwig Erfdeel in het onvergankelyke Ryk zyner Glory en Heerlykheid, alwaar wy malkander hoopen te ontmoeten, en nevens andere zyn oneindige lof te zingen, en te zeggen: Heilig, Heilig, Heilig. Hier mede in zyn Eeuwige Liefde bevolen, als een Kind in de armen zyns Moeders, om van hem, en door hem gevoed te woeden, en Eeuwig te Ieeven, Amen.
U L. Toegeneege Vriend en Broeder. |
|