LXXIX. Brief.
Tot moedgeeving onder het Kruis.
U E. laatste Briefje geschreven aan N.N. verstond daar uit U E. bezwaarelyke en droevige toestand, waar nevens ook scheen dorheid in 't gemoed, doch was 't my aangenaam te hooren U E. resolutie, van U E. evenwel aan den Heere vast te houden, welk het beste is dat men U E. in dezen zouw konnen raaden; en wy moeten in het onweer aan het anker der hoope gevestigd blyven, terwyl de winden over ons heen ruisen, en de woedende baaren van rondom op ons slaan. Ik hoope doch dat de goede Heere Jezus by U L. in 't geschokte Schip zal zyn en blyven tot een heilzaame bewaarder, al schynt hy somtyds te slaapen. Waarde N.N. wat zyn wy arme menschen te zaamen hier in een jammerdal, wat gaat U E. door een land van vyanden, wat al waakens is'er van doen, om de gevaaren door te komen, doch wy hoopen noch op een goed einde, dat de Allerhoogsten ons behouden over zal brengen, en wy eindeling alle leet achter de rug zullen laaten, in deze hoope wens ik U E. dat de Heere U E. versterke en moed geeve, want wy weeten dat het hier niet eeuwig duuren zal, ja misschien maar heel kort, doch zo komt ons U E. toestant geweldig zwaar