des wyzen Meesters, die ons uit den drek der idelheid, en uit de spelonk der donkerheid opgeraapt heeft, wil ons niet verwerpen, maar bereiden, schiften en scheiden, en of het ons wonderlyk is wegens de groote. onreinigheid die wy vinden en voelen, evenwel willen wy blyven in de goede hoop, dat by die gezegt heeft: zonder my kond gy niets doen, het doch eindeling wel maaken zal, laat ons maar blyven in goeden moed, en geeven ons al zuchtende in zyne handen.
Beminde wegens die Zalige hoope die in ons is, om eeuwige maatschappye te hebben, in een volmaakte wereld, laat ruisen en waaijen, als de winter voorby is, zullen wy vrolyk zyn in de mey Gods, ô boe onbezorgd zullen wy dan speelen in het oneindige huis onzes Vaders, immers hoopen wy eindeling wel t'huis te komen, laat ons wel gemoed zyn, de Almachtige zy met ons, myn toegenegentheid bezoekt U Lieden, op Woensdag was ik al gereed en gekleed, om na u toe te komen, doch daar quam een verandering, en nu bezoek ik U L. op deze wyze, en wense dat den Koning des levens, den goeden Herder der Ziele u behoede; vaart wel in 't lieffelyke herte Gods.
U L. Toegemege Vriend en Broeder.