Geestelyke brieven
(1714)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 188]
| |
kander eertyds vreemd waaren, en deze vriendschap hoopen wy dat in eeuwigheid zal duuren: ô kostelyke hoop! hoe waardig zyt gy tegens de dingen dezer wereld! van nu af aan verheugen wy ons met malkanderen, als genoodigde Bruilofts-kinderen, ô gelukkig die 't zien door des Heeren genade, dat het alles idel is zonder de liefde Gods, ô hoe wel is dezen weg, om daar op te blyven, en voort te wandelen, hoe groot is des Heeren goedheid, dat wy niet sneuvelden in onze onwysheid, als wy dienstknechten der zonden waaren, gelooft zy de Heere die het stof der aarde dus verre uit onze oogen, heeft weg gedaan, op dat wy met het zelve niet verblind gaan tasten in de duisternis, ô vrienden wat kostelyker leven is dit, van zyn herte geduurig tot God het hoogste goed op te heffen, is 'er ook een voorwerp voor de uitgangen des gemoeds zo schoon, en waardig als de oorsprong aller wezen, hoe behaagelyk is 't dat gy lieden eens gezind zyt, om langs dien allergelukzaligste weg te wandelen, een weg als U L. in den droom betrad met zulk een schoonen weerga, en elk van U E. beide heeft de schoone Bruid of Bruidegom, namentlyk Jezus de waare Ega der Zielen, die zelve dan die ook myn beminde is, en om wiens wille wy lieve Vrienden zyn, wens ik U L. tot een eeuwig gezelschap, tot een inwoonder des herten, tot een troost en verquikking, zyne eeuwige liefde zy over ons alle. En of'er donkere wolken opdryven, over land | |
[pagina 189]
| |
en luiden, van kryg en verwoesting, zo houden wy ons oog op die Zon der genade en beminnelykheid, hy is de vaste steenrots voor de geene die op hem bouwen en vertrouwen, alle gebouwsel op den grond der tydelykheid schud en beefd voor het dreigen van zulke onweere, maar de Allerhoogsten is een vaste Burgt, myn lieve Vrienden wy willen hem aanhangen, hy is ons heil en vaste troost tot in eeuwigheid, wy willen eeten van het herte Gods, op dat wy in eeuwigheid leeven. De Liefde Gods omhelst ons al te zaamen. |
|