een welbehagen in de macht der duistere wereld, nu hoopen wy niet wederom te zien, maar dezen allergelukzaligsten weg, ten einde toe uit te wandelen, altyd oogende en poogende, en verzuchtende tot onze allerbeminnelykste Heere Jezus, en door der zielen honger, met de begeerte van hem eetende en drinkende, denkende dat hy ons altyd naby, ja in onze levens cirkel is, en dat wy hem, zo kostelyk een schat in ons herte draagen, onze beminde woond in onzen boezem, zouden wy ons daar over niet verblyden, en zouden wy den schat dezer wereld niet versmaaden, zyn wy niet altyd in de voorbereiding van zo grooten en eeuwigduurende Bruiloft der hemelse vreugde, is ons leven niet als een geduurige toerusting, om den grooten Bruidegom die God zelver is geduurig te gemoet te gaan. Weg wereld, weg idel vermaak des tydelyken levens, verachtelyk zyt gy voor haar, die het waare wezen voor de schaduw beminne, de goddelyke licht wereld, blikt ons door 't geloove met zyn eeuwige wonderen, en oneindige goederen, met zyn loffelyke inwoonderen en triomfeerende melodyen, veel schoonder in het uitgestrekte gemoed. O gelukkige en overgelukkige weg, na dat altyd groeijende en bloeijende Paradys, daar al de uitgeboorne aangenaamheden, van deze uitwendige wereld, in een hemelse volmaaktheid zyn, zonder eenige verstooring, zouw ons dat geen vreugde of welgemoedheid zyn, uit zulken doornigen dorren woestyn, als deze we-