meenen, wat noch ver heen lykt, komt eindeling voor handen, laat ons maar getroost en wel gemoed voort wandelen, het is een veilige weg, wiens uit-einde in den Hemel reikt. Laat ons zyn als zulke die in de wereld al geleeft hebben, die haar levens einde kort voor handen staat, en dies-wegen hunne gedachten te minder in de zelve uitstrekken, altyd oogende en poogende na die verborgen geestelyke wereld, daar de beminnelyke Godheid alles vervuld, in welke wy eeuwig hoopen te leeven en te zweeven, als in ons rechte element, en ook verheugen wy ons alreede in de liefde Gods, dat de idelheid voorby trekke, want zy laat rook en stank achter zich, maar het einde der geene die zich in God vermaaken, zal een groote veelvoudiging der vreugde zyn, in dat allervriendelykste herte Gods, welke is den pit en kern des goeds en zoetheids, der allerlieftalligste liefde des wezens aller wezen, als zyn eeuwige welbeminde Zoon, des al vervullende lichts die de grondelooze Vader, der eeuwigheid van eeuwigheid in eeuwigheid baard, dat vriendelyke, balsemende, zalvende, omhelzende en eeuwig weldoende liefden-licht, dat God zelver is, zal onze wereld zyn, in welke wy Zalig zullen baaden, en onze vuurige zielen-begeerte verzaaden, op dat wy eindelooze lof en dank van ons geeven, die opgaat in het herte Gods, zeggende: Heilig, heilig, heilig, den Vader, den Zoon, en den Heiligen Geest, het eenige eeuwige wezen Gods, daar toe help ons te zaamen