Geestelyke brieven
(1714)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 180]
| |
des Heeren, door de Goddelyke liefde-werking van Jezus Christus onze beminde, ik bedank U L. als mede alle de andere vrienden voor alle genooten vriendschap, de eeuwige vriendschap des Zoons Gods, in de Allerheiligste naame Jezus, zy U L. aller loon, zyn beminnelyke genade trekke ons arme Pelgrims tot een standvastige voortgang, om te verachten het zienelyke, en hem kinderlyk aan te hangen, is hy niet onze rechte Vader? lagen wy niet eeuwig als een verborgentheid, in hem, waar zouden wy doolende schaapjes anders heen, als tot onzen oorsprong, zyn beminnelyk herte staat in Jezus Christus voor ons open, op dat wy ons voor 't eeuwig gevaar daar in verzinken, tot eeuwige behoudenis, en veilige ruste, dat wy die begonnen hebben ons aangezichte na hem toe te keeren, dan getroost voort wandelen, langs de gelukkige weg der Zalige hoope, en zien onze beminde Bruidegom of Bruid maar vlak in het aangezicht, want haar of zyne schoonheid is de allerbeminnelykste liefde Gods, gekeerd of staande tegen over de Ziele, laat ons dat lieftallige aanzicht doch altyd aanzien, door een geduurige toekeer onzer Ziele begeerte, in 't geloove, op dat de versmaadelyke schoonheid der wereld by ons verachtelyk zy en blyve. O de beminnelyke Jezus, de vriendelyke Jezus, zoude wy hem niet lief hebben die voor ons aan het kruis hing, en zyn hemels bloed uitstorte, om te geneezen onze doodelyke dorstquaal, is hy de rechte | |
[pagina 181]
| |
weerga der Ziele, die zy verlooren had? zouden wy dat verlooren paareltje niet weder zoeken met den wyzen Koopman? word het ons niet rykelyk aangeboden? en wat moeten wy daar voor geeven? idelheid der idelheden, een voorbygaande rook en verdwynende nevel, het onzienelyke is het waare wezen, het zienelyke is de schaduw, dat de oproerige in ons dan voorby gaan, die ons tydelyken schyn voor eeuwig zyn willen verkoopen, die zyn doelwit op God heeft, heeft een gelukkig en troostelyk voorwerp, onder de moeijelykheden des tydelyken levens, dat wy dan te zaamen als reisgenooten maar wel gemoed voort wandelen, op dat wy naderende het einde dezes levens, ons eeuwige geluk te gemoet gaan. Laat ons denken dat wy Pelgrims en geen vaste Inwoonders zyn, op dat de grove aarde by ons niet zwaar weege, maar dat wy ze licht schatten tegens dat eeuwige oneindige Goed. De genade des Allerhoogsten in de vriendelyke naame Jezus zy over U lieden huis, vaart wel in God, onze Burgt en toevlucht. |
|