Zoons, U L. met malkanderen verheugende in de hoope van de eenmaal allergelukkigste t'huiskomst uit deze wildernis, in dat vreugdendal der onbedenkelyke stille Vrede, en beweegelyke vreugde, in een eindelooze opgang zonder verwelken, een Land zo ver dat het uit aller menleken gezicht gelegen is, en nochtans zo dicht dat wy met onzen wortel daar in staan, verwachtende de af-snyding, of scheiding van het grove overdek des vlees, gelyk wy hoopen met den geest, met die verborgen geestelyken overal tegenwoordigen grond, gewortelt te staan; God geeve onzen wortel meer en meer verdiepinge om te staan als een Yken boom, tegen alle storm en onweer, welke op dezen boom mogt vallen, en wy begeerende aan ons mogen trekken, kracht en voedsel uit onze eeuwige Moeder, tot een vruchtbaare plant in het Paradys des Heeren, op dat zich den Vader aller wezen, in zyn schepsel verheugen, en wy ons in hem eeuwiglyk, groet vriendelyk de lieve liefhebbers en beminnaars van de beminnelyke Heere Jezus, ik wens haar alle zyn heilige inwooninge in hunne herten en ziele tot een eeuwige gast, groet ze die in haar jonge jeugd, die allergelukkigste keur doende den Bruidegom des bloeds naloopen, met een versmaading van het schoon-schynende aangezicht der idelheid, ja gelukkige en overgelukkige die dien Zaligen weg inslaan, de Heere zegen ze en zy met haar tot in der eeuwigheid, en word hier en eeuwig in hem, verquikt en