| |
L. Brief.
Van de dierbaarheid der Goddelyke kennisse Jezus Christus, zeer moderaat en onderscheidelyk.
Jezus Christus met ons, en in ons.
Beminde Vriendinne en Zusters,
Na U L. vertrek vond ik een opgewekte uitgaande genegentheid, door welke ik dan beweegt ben om in broederlyke liefde, U L. door deze regelen vriendelyk te begroeten, dewyl wy malkander op den weg der Pelgrimagie aangetroffen hebben, zo lust het ons ook te spreeken
| |
| |
van 't Zalige Vaderland daar wy na toe wandelen, en van deszelfs omstandigheden, als reizende vreemdelingen door de wilde woestyne dezer wereld, alzo willen wy ons met onzen Emanuël hoog verheugen: God met ons en in ons, den H: Joannes zeide, God is liefde, en wy zeggen De liefde is de Zoone Gods, en dat is die schoone Bruidegom of Bruid die tegen over de Ziele staat, zouden wy onze begeerte niet in hem zetten, zouden wy niet van hem eeten en drinken, is hy niet het brood des levens, en de fontein der eeuwige verquikking, is hy niet het overaltegenwoordige alvervullende goed en zoet, dat de Vader van eeuwigheid in eeuwigheid, uit zyn naamelooze grond der Godheid baard, is hy niet Jezus de hoogste en diepste Liefde Gods, daarom willen wy onze hongerende begeerte in hem zetten, of wy hem mogten in onze ziele trekken, dat hy een gestalte in ons kreeg, ô hoe konnen wy in de kist des herten beter schat vergaaren dan Jezus, Jezus is het licht des eeuwigen levens, en wy weeten en bevinden dat alle licht in de natuur een zeer stil zacht uitvloeijend medewerkend aangenaam vriendelyk wezen is, zonder eenige scherpte en bitterheid, en alzo zyn de eigenschappen van de Zoone Gods, die in onze levens eigenschappen dienen openbaar te worden, en al is 't dat wy arme wormpjes in deze noch veel achter leggen, zo zuchten wy hier om en begeeren zulks, en hier uit ontstaat ook de uitgebreide inschikkelykheid over alle menschen,
| |
| |
en ik verheuge my met en over U L. om dat onze gemoederen overeenstemmen, namelyk dat de Kerke van Christus onder allerhande soort van benaamde volke is, en of iemant schoon in een misverstand zynde, evenwel de wereld om God verloochende en verlaatende, en zyn hongerige begeerte in het eeuwige goed invoerde, evenwel door God leefde, en het eeuwige leven zal ontfangen, gelyk een klein onnozel Kind, dat geen kennis van de lucht heeft, hoedaanig dat het door dezelve moet leeven en leefd, zo is het nochtans in zyn onkunde adem haalende, en leefd zo wel door de lucht die hy niet en kend, als andere dieze kennen, en weeten dat zy daar door leeven moeten, alzo ook een ziele die van God en Goddelyke dingen juist de rechte kennis niet en heeft, en evenwel met zyn uitgestrekte zuchtende begeerte, adem haald in God, gelooven wy, dat hy door hem in hem zal leeven, en alzo zoeken wy in goede hoope en geloove over het menschelyk geslacht uitgestrekt te zyn, en verheugen ons evenwel over en met U L. over onzen Emanuël, waar van wy eerst zeiden, dat wy ons meê verheugen wilde, naamelyk in dezen, dat gy lieden zo ik vertrouw, rakende de persoon des dierbaaren Zaligmaakers Jezus Christus, met den Heiligen Apostel, van herten zegt Myn Heer en myn God, welke belydenis, of wy wel alles ten besten schikken, ons zeer kostelyk en dierbaar is, en ons hert en ziele verquikt zich daar in over U lieden, en het heeft
| |
| |
my veel Jaaren gemoeid, dat onder veele vroome luiden, die anders tot de grond der verdraagzaamheid gekomen zyn, hier in onze Nederlanden dat misverstand van de ontkenning der Godheid van Christus is berustende en voortwassende, maar geliefde laat ons hem gebenedyd vaster in de armen der begeerte onzer ziele sluiten, en hem in dezen zin niet los laaten, maar onze wortelen des geloofs in dezen milden en vetten grond geduurig uitbreiden, door de zuchtende aantrekkende begeerte, sap en kracht in ons haalen; veel onderscheidende en vernuftige wysheid is ons niet van nooden, maar een geduurig begeeren in Jezus het herte Gods, en dat doende hoopen wy geestelyk door, of met den mond der begeerte te eeten en te drinken van zyn heilig geestelyk lichaam, want hy zegt, Myn vlees is waarlyk spyze, en myn bloed is waarlyk drank, hoe lieffelyk luiden deze woorden voor de liefhebbende ziele, want het is haar niet genoeg by den beminde te zyn, maar zy wil van hem eeten en drinken, op dat hy de vervulling haares liefden hongers zy, en zy met hem als een ding worden, gelyk de spyze die wy uiterlyk eeten, ons tot vlees en bloed word, hier by betrachten wy dat geestelyk eeten van de heilige Engelen en Zalige zielen in den hemel, dat haar spys of vrucht van geestelyk hemels wezen gewassen, of zaamen gecorporeert, door 't eeten tot geen verderving komt, maar in de mond smeltende, zich als een suptile kracht, door haar
| |
| |
geestelyk hemels lichaam verspreid, en alzo begeeren wy ook te eeten van het brood des levens welke is Jezus Christus, ons van den eeuwigen Vader gegeeven tot een spyze der Zaligheid, het is ons niet genoeg dat hy de grootste der Propheeten zy, noch ook niet dat hy de hoogste der Koninglyke Troon Vorsten zy, maar dat is ons genoeg dat hy Emanuël God met ons, en God in ons zy, den Vader gaf niet een van zyn Zoone, maar den eenig geboorene die hy niet geschapen, maar van eeuwigheid uit zich gebooren heeft, in welken het eeuwig schynende licht zyner verborgentheid openbaar word, deze zyn eeuwige liefde heeft hy tot ons uitgevloeid, en in het vlees openbaar doen worden, en alzo is God geopenbaart in het vlees, en is onzen Emanuël, God met ons. Zo dan myn Geliefde, laat ons hem maar omhelzen, en eenvoudig aanhangen, laat ons ook wel gemoed zyn, wyl wy onze wille in en aan hem trachten over te geeven, en hem aan ons gemoed niet voorstellen als een verschrikkelyken Heer. Hoord wat Joannes zegt, God is liefde, dat is ons punt daar wy op vallen moeten, de puure reine klaare Godheid is niet anders, als dat aller-eenvoudigste, vriendelykste, zoetste, lieftalligste, uitgeevende leevende wezen, en al wat tot hem komt, omhelst hy met dat zelve, daarom laaten wy ons van niemant laaten verschrikken, of wys maaken dat hy iets anders als God is. Geliefde laat ons wel gemoed op onze Pelgrims weg voort wan- | |
| |
delen, en als de beschuldiger ons aanklaagd, van dit of dat, van zus of zo, tot verbystering en mismoedigheid, als waaren wy niet aangenaam voor God, zo laat ons onze wille en begeerte uit alle onreinigheid, die ons tegen onze wille aanhangd uit trekken, als een bloem uit stinkende mest, en geeven ze in God en zynen wille, daar het dan te pas komt, dat hy een herte-proever en nieren-kender is, hy weet onze wille, en kend onze begeerte ende wille, die met ernst van het onreine uitgaat neemt hy aan, hy neemt onze onreinigheid niet aan om ons die voor te houden, op dat wy daar door verschrikken en van hem achterwaarts wyken zouden, ach neen! zyn aangezicht en veranderd niet, dat wy de onreinigheid achterwaarts werpen, en zien met onze begeerte in het vriendelyke herte Gods dat geen quaad denkt, ondertussen rusten wy niet, maar zuchten en klaagen, het goede dat ik wil en doe ik niet, en het quaade dat ik niet en wil, dat doe ik, waar van wy te zaamen zynde spraken, maarach! hoe veel quaads en onreins hangd ons aan dat wy niet en willen, en hoe veel goeds, reinigheid en deugd ontbreekt ons dat wy willen, maar daarom vertsaagen wy niet, en rusten ook niet in de onreinigheid, maar God kend de wille met welke wy van't quaade tot hem ingaan, wy willen 't onreine niet, maar wy willen God. Hangd ons het onreine aan, wy gaan met onze wille voort door alles, en geeven ze in God, wy willen God, en in hem leeven en sterven, en
| |
| |
eeuwig blyven, want hy heeft ons gelokt en gevangen en wy hebben hem uitverkoren tot ons deel. Geliefde laat ons in alle troebelaatjes en versteltheden, met onze inbeelding of begeeren, vallen op het vriendelyke herte Gods, dat is Jezus, het simpele licht en de puure liefde Gods, hy is geen strenge Rechter, hy en is niet toornig, maar de balsem der verwonde, en de olie der verzeerde. Jezus is onze toevlugt en de berg onzes heils, wy willen wel gemoed zyn onderwege, want de hoope balsemt ons door't geloove met het aanstaande heil, van eeuwige vrede, in het overzalige Vaderland, alwaar wy met malkander die hier als Pelgrims hebben gewandeld, ons zo hoog hoopen te verblyden, voor en in God onzer aller oorsprong, en lief hebbende allervriendelykste Vader. Wy zyn in deze wereld gebooren, en begeeren een andere wereld, en daarom ook uit een andere Adam gebooren te zyn, namentlyk uit God in Jezus Christus, daarom laat ons onze wille, en geduurige begeertens in Jezus, als de diepste Liefde Gods zetten, hy noodigd ons op hemels water, en op hemels brood, laat ons dan eeten en drinken en gesterkt zyn op den weg, terwyl wy loopen, en gelooven dat 'er noch veel verscheide Schaapjes op den weg na 't Vreden-dal gaan, want of de wereld wild en woest is, zo ziet 'er noch menigen Ziel te rug, met een uitgestrekt verlangen na haar eeuwigen oorsprong, daar ze uit ontstaan is, die wy alle hoopen te vin- | |
| |
den, als wy te zaamen t'huis gekomen zyn.
Door onze ontmoeting was ik in uitgaande genegentheid opgewekt, en wens U L. alzo Jezus Christus in uw herte en ziele, tot een kostelyke ja eeuwige Bruidegom: zyn groote genade en eeuwige liefde, zy U L. schat en eeuwig erfdeel, blyft dan te zaamen nochmaals in God, en zyn lieffelyk herte Jezus bevoolen, tegens alle storm en onweer des duivels, en des werelds, de zegen des Heeren zy op U L. en ons te zaamen.
U L. Toegeneege Vriend en Broeder.
|
|