de, boven een gemeen leven tot welbehaagen van dien grooten God, en lieven Vader die ons tot een kreatuur geschaapen heeft, ten einde dat hy ons vervullen zoude met eeuwig geluk, en eeuwige vreugde, keert doch van nu af aan u aangezicht, na dat vriendelyke aangezicht dat altyd na ons gekeerd is, begint eens, probeert eens, vat eens aan, laat ons doch zaamen gaan, om zaamen eeuwig te woonen in een gewest van volheid der zegeningen, gelyk myn Vader gehoopt en gewenst heeft, mynen toekeer tot God, zo hoop en wens ik uwen toekeer tot God, en gelyk ik zyne voetstappen gevolgt ben, zo hoop ik dat gy myne volgen zult, en ik wens het hertelyk van nu af aan, die God vreest en diend weet waarom dat hy leefd, zyn dagelyks voorwerp is geen beuzeling maar de Allerhoogsten, immers is al het wereldse rook en verdwynende nevel, dat wy dan met oogen zien en met handen tasten, laat ons daar recht af oordeelen, met een bewys der handeling en wandeling des levens, maakt my dan gelyk ik boven gezegt heb gelukkig en tot een ryk man, en de Engelen verheugd, door een rechte boven Burgerlyke ernstige toekeer tot God, welk ik wens dat tot deze Vaderlyke Aanspraak zyn lieve zeegening geeve, in de heilige naame Jezus, die U L. zoet moet worden, en een spyze der ziele, zyn genade en de verdiensten zyns lydens, stervens, en kostelyken bloeds beklyve op U L. Ziele, tot eeuwige Zaligheid, keerd u na hem toe, en