XXXVIII. Brief.
Tot vertroosting in de aanvechtinge.
Beminde Vriendin en Zuster, in de Hoop op het Eeuwige goed.
Een vriendelyke groetenis, en Zegenwens van de genade des Allerhoogsten, de Lief hebber der menschen, en getrouwe Vader, der zuchtende, en hier omzwervende kinderen, in deze woestyne des tegenwoordigen levens, en 't jammerdal, der geene die zich geduurig uitstrekken, naar het hemelse Vaderlyke huis en hof, in hoope om daar eenmaal in vrede en onbekommerde ruste neder te zitten? en op te staan, om met de kinderen van die gelukzalige wooning verheugd te zyn in de wonderen, en alle de goeddaadigheden, van zo beminnelyken Vader als God is in Jezus Christus zyne eeuwige liefde. Deszelfs zegen en Vaderlyke hand, wens ik U L. ondertussen in al uw zuchten en stryden, angst en benaauwtheid, tot een troost, verquikking en geduurige uithelper, geduld is een goed kruid: Nu lieve vriendin laat ons vast houden; en verwachten de verlossing uit de gevangenis van dit duistere lichaam, na veele treeden komt eindeling de laaste van de weg, tot voor den dorpel