| |
XXXVII. Brief.
Van de dierbaarheid der Liefde Jezus.
Jezus de Eeuwige Liefde Gods in ons.
Beminde Zuster,
Als ik denk dat de Serafynen driemaal heilig zeggen, zo dunkt my het geld den Vader, den Zoon, en den Heiligen Geest, dat eenige eeuwig baarende formelooze wezen, der oneindige eeuwigheid, in welke Zalige Zee, wy als druppeltjes uit dezelve, eindeling hoopen te verdrinken en te verzinken, zonder evenwel onze ge- | |
| |
formde kreatuurlykheid te verliezen, maar daar in te leeven, gelyk wy hier in deze wereld leeven. Zo my in 't koele voorjaar, een lieffelyk zonneschyntje bestraald, zo denk ik aan de behaagelykheid des Zoons, en zo my dan in de heeten Zomersen dag, een koel windeken in 't aangezicht blaast, dan denk ik aan den Heiligen Geest, en voorts aan de verborgen wortel des Vaders, die ze beide geeft, welken kostelyken wereld is het die zelver God is, daar wy na toe reizen! en hoe overwaardig, om als vreemdelingen in deze zienelyke te zyn! zouden wy dan onderwege niet wat zeggen van ons aanstaande geluk? het is niet genoeg dat wy by God zullen leeven, maar in God: zyn eindeloos wezen der lieffelykheid, dat van alle eeuwigheid in zich zelven gespeeld heeft, zal ons omvatten, gelyk het licht en de lucht van deze wereld ons omvat; en niet alleen dat, maar ons ook gants doordringen, gelyk de zonneschyn een helder glas, dan zullen wy zeggen myn liefste is myn, en ik ben zyn. De wezentlyke eeuwige liefde sprak, in zyn openbaaring in 't vlees; Ik ben het brood des levens: van dat brood hoopen wy eeuwig te eeten. Hy spysden duizenden met weinig brood, en daar bleef meer over als 'er geweest was, en hy spyst ze alle met hem zelven, en verminderd niet in eeuwigheid: Alle oogen wachten op hem, dat is aller geesten zaligheid, dat zy eeten van het herte Gods. Zo 't dan is dat de geopenbaarde wezentlyke liefde, van het verborgene eeu- | |
| |
wige Een, het brood des eeuwigen levens is, en zich die zelve heeft geopenbaard in het vlees, en genaamt word Jezus Christus, zo laat ons hem hertelyk lief hebben; gelyk ik my daar in ook zeer verheuge, over u lieden, dat gy met uw zielen begeerte neigd op de lieffelyke borst van de allerbeminnelykste Heere Jezus, en neerzinkt in zyne liefde: Ja mogt de beminnelyke liefde tot Jezus ons herte toch geheel doorgloeijen, en die hitte alle anderheid afdreive! wat is het aardse, wat is het zienelyke, wat is de tyd? en hoe gelukkig zyt gy gevallen te zyn op zulk een alwaardigsten voorwerp, gelyk ook andere in haar jonge jeugd. Alzo schynt men verachters van schoonheid en weelde, maar het is om het wezen voor de schaduwe te doen, wie begeert grooter schoonheid, en wie zoekt meerder rykdom, als die het om God te doen is? daarom leerd ons ook de eeuwige wysheid des Vaders deze wereld verlaaten, en lokt ons tot de heerlykheid en weelde, daar hy ons toe geschaapen had. Deze wereld is een uitdruksel van de geestelyke wereld, maar zy is met de eigenschap des quaads vermengd, in de Goddelyke wereld is eenig en alleen het goede openbaar, zo wy nochtans hier een liefelyk gezicht hebben, of smaak, of reuk, gevoel, of gehoor, wat zullen dan deze eigenschappen zyn, daar alles zuiver, en zonder in vlechtinge of gebrekkelykheid is, van het ryk der duisternis? maar gedompelt worde in het allerlieftaaligste weldoen, der vriendelyke zacht- | |
| |
moedigheid, des eenigen eeuwigen goeds in 't geopenbaarde licht der liefde, op dat het een eeuwig verblyden zy, en de goed-daader een opene hand hebbe, om den overvloed des goeds en zoets in te geeven, zouden wy dan zo grooten goed-daader niet gelukken tot een goed werktuyg, daar zynen geest eeuwig mee speele? Is het zo dat wy zo kleine kreatuuren, dien oneindigen grooten God in zyn heilig herte konnen verheugen, hoe zouden wy ons daar niet toe geeven? daar by betrachtende, dat hy om het bederf dezes werktuigs zelver de menschheid heeft aangenomen, en uit liefde gestorven is aan het kruis, uitvloeijende den Goddelyken balsem des hemelsen bloeds, als een tinctuur ter eeuwiger geneezinge: Ziet het Lam Gods, dat de zonde der wereld weg neemt! ô dat bloed des Heeren Jezus! Ja ô dat bloed Gods, dat wy tot deze fonteine des levens naderen, ja by zitten blyven als Elias aan de beek, om onze dorstige begeerte der ziele te laaven, scheppende door geduurigen ernst met de begeerte, dit is onze allerkostelyksten wyn, uit de waare wynstok, ja uit den druiven tros, der wezentlyke liefde Gods. Laat ons deze hoogwigtige waardigheid eeren en waardeeren, alzo heeft die eeuwige goeddaadigheid Gods alles gedaan, op dat zyn schepsel na zyn wille, hem tot een eeuwig vreugden-spel waare, om in het zelve uit te gieten, zyn eeuwig en eindeloos weldoen. Zo het dan noch niet wil, zo werpt hy het onreine van zich, ge- | |
| |
lyk hy van alle eeuwigheid gedaan heeft, en in alle eeuwigheid doen zal, en alles wat tot hem komt stoot hy niet uit, maar vat het in zyn omhelzende liefde en barmhertigheid, op dat het ook met hem en in hem speele en queele: daarom worden wy genood tot het licht des levens, als in het zachtmoedige liefden-licht Gods in te dringen, gelyk wy dan gelooven te doen, als wy onzer zielen begeerte uit deze wereld, en het eigen willig leven opraapen, en in God werpen, ons beveelende in zyne handen die uitgebreid staan, om zyn verlooren kindertjes te ontfangen en eeuwig te omhelzen. Tot dat zalig einde dan, daar ons God toe geschikt heeft, hoopen wy met malkander te komen, en dat eerlange, want dit leven zal haast voorby gegaan zyn. O een gelukkig verzinken in die hemelse wereld! zullen wy dan niet zingen, den lof van onzen beminde? en zullen andere ook niet zingen? ja zullen wy malkander niet toeroepen? hoe gerustelyk zal daar de wooninge zyn? hoe zachtelyk zullen wy neder leggen, en hoe zal ons herte zich uitbreiden in de eeuwige moeder! wat een liefelyk gezelschap zal het zyn, wat zullen zy malkander al te zeggen hebben, en te toonen in die oneindige wereld, bloeijende en groeijende van de eeuwige wonderen Gods. Dat is ons waare Vaderland, ons waare t'huis: dat wy dan maar gemoed voort wandelen door deze vreemdelingschap, die zo haast doorgereist zal zyn: welk een getrouwen en lieselyken vriend gaan wy bezoeken,
| |
| |
en dat om nooit weder te keeren uit zyn gelukzalig huis. Ondertussen wens ik U L. in dit bezoek der lieve medegenooten, in den zucht tot God een nuttelyke blydschap met en onder malkanderen, van de vriendelykheid des Heere Jezus, in U L. herte, want nu komen 'er veel van de beminnaars des bloedigen Bruidegoms te zaamen, en of ik 'er niet tegenwoordig ben, zo deel ik evenwel mede in de vreugde, over U L. met malkanderen, en ik wens dat de goede Meester zelfs onder U L., en in een iegelyks herte is, groet ze vriendelyk die de beminnelyke Heere Jezus lief hebben, en ik beveele u te zaamen in zyne omhelzinge, zynde de eeuwige hoogste en diepste liefde, en barmhertigheid Gods des Allerhoogsten, welk beminnelyk in onze Ziele meer en meer ontvonke, door den Heiligen Geest, vaart wel in dep Heere, die U L. te zaamen weder brenge.
U L. Toegenege Broeder, wegens de Liefde des Heeren Jezus.
|
|