menschen geroepen word, niet zynde onder het getal der schepselen, die maar gewortelt staan in de tydelyke natuur, en alzo niet en behoorde genoegt te zyn met dit dierlyke leven, de Allerhoogsten dan die het waardige voorwerp der vroomen is, die ons geschapen heeft, hoopen wy zal ons verder geleiden, door dit aardse dal, om niet achter te blyven, maar eindeling gevonden te worden in dat zo zeer gelukzalig huis, des eeuwigen Vaderlands, op dat wy aldaar zyn in een liefelyke t'zaamen-wooning, kinderlyk by zo een lieffelyken Vader als God is, ons vermeidende in alle zyne hemelse Paradyse wonderen, van welke wy hier in het uitterlyke wezen een schets zien, onbezorgt voor eindeloos met vol bezit en goedertierentheid overgooten, aan de fontein, en oorspronkelyke wel-bron, van alle de uitstroomende beekjes, die in deze wereld doorvloeijen, vermengd met het stof en zand der aardse onvolmaaktheden, immers zal de weg der vreemdelingschap, door het land dezes tegenwoordigen levens haast ten einde zyn, hoe schoon en overschoon is het dan te hoopen, op een gelukkige verwisseling, welke waardig is, om ons herte geduurig tot zich te strekken, op dat onze zinnen, gedachten, en 't betrachten daar op speele, van den eenen dag tot den anderen, en wy alzo mogen ploegen en zaaijen, een akker, en een zaad, dat in den oogst niet leedig op den dorsvloer bevonden word, maar weezen mag een heilzaame vrucht ter eeuwiger welvaard, want