XXVI. Brief.
Van Vriendschap.
Versterking van den Heere.
Beminde Vriend en Broeder,
Na vriendelyke groetenis, zo weet dat wy den uwen van den 19. August. wel hebben ontfangen, daar uit verstaande U L. toestand, doch gelyk als U L. kruis ons leet is, zo is ons van de andere zyde lief, U L. versterking, en steunsel aan den Heere, van welks genade, wy u dan vorder wensen, zegen tot standvastigheid, in de oeffeninge des gedulds, by de veelvoudige voorwerpsels, die U L. over deze kant ontmoeten. Ondertussen denkende, dat U L. dagelyks verlangen zoud, na antwoord, heb ik niet konnen nalaaten, dezen Brief u toe te laaten komen, tot onderricht, alhoewel myn gemoed, voor 't tegenwoordige niet en stond om te schryven, deswegen ik ook verzoek, niet qualyk te neemen, dat het weinig regelen zyn, ondertussen, gelyk boven gezegt is, zy de genade des Heeren met u lieden, op