te doen, dewyle het ons lust te blyven in der eeuwigheid, een blyven in de liefde en het licht Gods, een gelukzalig blyven in een onophoudelyk bloeijend, vrede en vreugde leven, gewortelt in Gods kracht, en bloeijende in Gods licht, in de eeuwige Paradys-wereld, in het ryke der heerlykheid Gods: bescheenen van die Zon, in wiens naame ik U L. gegroet hebbe, en wiens dauw ik over het gewas van U L. gemoed gewenst hebbe: namentlyk, Jezus de Zoone Gods, dat hemelse brood, en dien hemelsen wyn, onze herts-vriend, onze boezem-vriend, onze speelgenoot, onze beminde, en Ega in eeuwigheid der eeuwigheden: ondertussen willen wy met het gewas der Goddelyke uitgestrektheid, als een lelie staande onder de doornen, dezer tyd, en dezer stryd, ons na hem die onzen open hemel is uitstrekken, onzen wortel des geloofs, vast slaande, en met de zelve ons vast houden in de grond der onzienelykheid, uit welke alle zienelyk voortgekomen is, om niet om ver geslingert te worden, door deze of geene vlaagen, komende uit den vyandelyken hoek; met onze bloemen der hoope verscheenen in de vrye ruime lucht van toeverlaat op God. Aldus hoopen wy te staan tot ons de Heere besluit, in de tuin van 't eeuwige verblyf, buiten alle quaade of gevaarlyke toevallen dezer tyd. Hier mede beminde Zuster, weest nochmaals in Jezus naame gegroet, en in zyn liefden bevoolen, ondertussen verwachten wy U L. aangezichten, al-