dierbaare, zoete heilige naame Jezus, dat brood des levens zy ons een eeuwige spyze, ô Zuster, hoe groot en schoon is ons voorwerp, hoe waardig is onze reis, immers zal dit tydelyke leven maar kort zyn, hoe allerbest is het te bouwen op een eeuwig fondament, hoe behagelyk is het te gedenken aan onzen lieven Vader, en ons Vaders huis, aan die eeuwige ruimte, daar zal het herte niet meer bekneld zyn, maar zich uitbreiden in vreugde en vrede. Wat hebben wy al leevendige mede-getuigen van het ryke Gods, dat het naby en in den mensch zy, gelyk onze waardige broeder N.N. die deze Pelgrims weg voor onze tyd bewandelt heeft, van het heilige wezen, en de nabyheid of tegenwoordigheid der eeuwige dingen getuigt heeft, het welke wy dan door het geloof bevatten, en ons daar over verheugen, hoopende eerlange in die verborgen wereld openbaar te worden, na dat wy in deze openbare wereld verborgen geworden zyn, met het afleggen van het lichaam, om aldaar eeuwige wonderen te zyn, in dat groote wonder, dat God is, en ons onder malkanderen te verblyden, en te vermeiden, bevriend met Jezus de eeuwige Liefde Gods, dat is de Stad waar heen wy reizen, het land waar heene het ooge van ons gemoed na uit ziet, van den eenen dag tot den ander, en dat hoopen wy te doen tot aan het einde, daar toe helpe, en bevestige ons de genade des Allerhoogsten. Vaart wel lieve Zuster, in de genade des Allerhoog-