| |
| |
| |
XIX. Brief.
Aan een beginnende tot aanmoediging.
Jezus Christus de Eeuwige Liefde Gods, met ons en in ons.
Beminde Zuster,
Zyt vriendelyk gegroet, in de allerheiligste naame Jezus onze beminde, welke zy u Bruidegom, en troost in der eeuwigheid, die uwe ziele getrokken heeft van de verderfelyke weg der idelheid, zo dat zy hem naloopt met de innerlyke zucht; wel aan, laat ons in die loop blyven, en hangen hem vastelyk aan, als een daar ons veel, ja alles aan gelegen leid, die dierbaar is in onze oogen, derhalven wy zyn Allerheiligste wil en welbehagen niet zo licht schatten, om daar losselyk over heen te loopen, als zulke die het gewigt des werelds, en wereldse dingen gewigtig is: U L. aangenaame Brief, is ons toenmaals wel geworden; zo is 't ons lief dat gy onder 't kruis en de verdrukking steund en leund, op God uw beminde, en in hem getroost en versterkt zyt, en gy meugt UL. daar over te meer verblyden, denkende dat het om zynent wille geschied, hy is die de grootste en schoonste aller dingen is, het gewigtigste voor- | |
| |
werp. Zyt dan wel gemoed, en blyft by uwen beminnelyke Heere Jezus vast en onverrukkelyk staan, gelyk ik hoope dat wy te zaamen doen zullen, de wortelen van onze inwendige zucht, vast slaande in de onzienelyke grond der verborge wereld der eeuwigheid, en dat beminnelyke herte Gods tegens al het woeden en stormen des onweers, van buiten en van binnen, en wy eindeling na den afval dezer schorse mogen gevonden worden, staande in het zalige Paradys Gods, en op deze hoope willen wy onze begeerte uitbreiden den tyd dezes levens, na de hemelsen dauw en zonneschyn des lichts, dat zelver God is, genaamt Jezus Christus, de eeuwige Zoone der liefde, die grooter is dan alles, en alles met zyn Heilige tegenwoordigheid vervuld, bemind en gepreezen moet hy zyn in der eeuwigheid. Wy zyn op een goeden weg, wy hebben een grooten buit gevonden, wat is het aardse! wy gaan door deze wereld als vreemdelingen, onze erfenis is in een ander land, ja dat allergelukkigste land, daar wy met onze uitstrekkinge na toe reizen, daar wy met onze lust en begeerte woonen, daar onze beminde vriend woond, welke zyn zoekers en vinders, en Inwoonders in eeuwigheid zal zyn, een altydvloeijende fontein des eeuwigen vreugden levens, uit welke onze eeuwige honger der ziele zich zal laaven tot een geduurig verblyden, der Heilige vreugde, dan zal ons het zuchten en steenen dezer Pelgrims weg niet te veel zyn, dan zullen wy zingen van onze
| |
| |
beminde, ô hoe groot zat dat heil zyn! en immers hoopen wy daar op, dat, dat wonderlyke eerlang gebeuren zal. Wy willen ons geeven tot de schoot van onze eeuwige Moeder, aldaar heul en trooft zoekende, en eeuwige huisvestinge, en eeuwige verzorginge en bewaaringe, en bevreijinge voor alle quaad, ô hoe zoet zullen wy by onzen lief hebbenden Moeder des eeuwigen oorsprongs aller dingen woonen, speelende in kinderlyke eenvoudigheid, in de ruimte der zalige eeuwigheid, in het vreugdendal der groeijende en bloeijende wonderen Gods, neffens ontmoetinge van zo veel heilige en vreugdenryke aangezichten, der veelderlei Engelen, nu geworden zynde onze Medebroederen, als mede der zalige zielen aller godvruchtigen. Hoe lieffelyk zal die harmoneerende byeen wooning zyn zonder afval of verbreekinge der frisse behaagelykheid en opwellende vreugde, wat zal dat blyde en vergenoegde gezelschap doen, wat zullen zy malkander zeggen? van wie zullen sy spreeken en zingen? hoe behaagelyk, en beminnelyk zal de heilige naame Jezus zweeven, in het geluid des lofs, ja hoe wel zynde, zullen de zalige leeven en zweeven in God, hoe zal de hemelse dag des lichts, dat God is, haar in het blyde aangezicht schynen? ô schoone verwachting, zouden wy niet getroost en wel gemoed zyn, ons bevindende op een weg die daar na toe strekt? en of'er onderwege wilde dieren uit de woestyne van ons zelve, en de spelonke onzes herte op ons aanvalle, laatende
| |
| |
haar geweld en grimmigheid zien, wy willen vluchten en zuchten tot de wachter Israëls, dat hy ons behoede, wy willen zeggen lieve Vader, verlost ons van den boozen, wy willen ons door zyn genade niet laaten vertsaagen of verjaagen, maar voort gaan onzen zaligen weg, denkende dat zy, onze huisgenooten onze vyanden zyn, God die het licht uit de duisternisse schept, doet het ons door zyne genade ten goede gedyen, en dat wy ons geduurig in zyn vaderlyke armen werpen, immers is hy God onze God, dat eeuwige zachtmoedige vriendelyke goed, immers begeeren wy zyner, immers loopen wy hem na, alzo willen wy gelooven dat hy met, by en in ons is, na het deel der goddelyke uitbreiding, of schoon de slange noch in onze eigen willige duisternis woeld en krioeld, wy houden 't met den slangen treeder, en zuchten tot hem, wy willen goeds moeds zyn, en laaten ons niet vertsaagen, of'er schoon helse pylen vliegen, maar houden ons met het anker der ziele in den grond van het herte Gods, de eeuwige liefde des Vaders Jezus Christus, onze Koning en beminde vast, hy woone door 't geloof in onze herte, en zy de maaltyd of spyze onzer begeerte, zyn geleide bewaare en versterke u, en zyne waarde zy dierbaar in het oog uwes herte, gelyk hy is, en wy ons daar over verblyden, gelooft zy de naame des Heeren, die ons uit het Egipten der zondelyke begeerlykheid, van onder het Juk des duivels geroepen en verlost heeft, om hem te volgen op
| |
| |
den weg ten eeuwigen leven, het welke wy met malkander hoopen te erlangen, door zyne genade, gelooft zy de Heere voor alles goeds, en gepreezen in der eeuwigheid, die ons stelt tot geluk, en verlost uit eeuwige elende, laat ons blyde en wel gemoed zyn, God trooste u in alles, Jezus Christus zy uwe verquikkinge en het Juweel des herten, de tyd gaat voorby, maar de eeuwigheid nadert, en des zelfs zaligheid zal nooit verdwynen, zulks reizen wy te gemoet, dit is een schoone weg, de Heere geleide ons tot aan des zelfs einde, vaart wel in de lieve God, en zyt in de naame Jezus gegroet, U L. mede-wandelaar door deze woestyne, na 't eeuwige Vaderland, en Broeder in de zalige hoop.
|
|