| |
XIV. Brief.
Noch aan een ander na zyn groote krankte.
Jezus de Liefde Gods in ons.
Beminde Zuster,
Een vriendelyke groetenis in de heilige naame Jezus, die zy U L. tot een eeuwige Inwoonder. Aldus wederom als in een nieuw leven opkomende, en overleezende U L. Brief, aan my op den oever des doods geschreeven, zo vol van Zusterlyke liefde, en kostelyke zegenwensinge, ben ik genegen U L. daar over te bedanken, gelyk ik dan doe, de Heere zy uwen loon, want de zegenwensinge der Godvruchtigen zyn by my geen nietig ding, zy waare my doenmaals kostelyk, het was my doenmaals tot een versterking, dat zo veel vroomen my toegedaan waare, en zo
| |
| |
veel goeds wensten; lieve Zuster, aldus was de groetenis en vaar wel van U L. en andere, aan my, voor 't naast tot in der eeuwigheid, en zalige wedervindinge in de lichte toekomende wereld, maar de Hoogste heeft het noch anders belieft, gelyk ook wel eer met u lieden, zo moeten wy dan noch een tyd woonen in het vreemde land, en hy weet wat ons best is, zyn genade geeve ons maar in zyn wille te zyn, en zyne sterkheid verheffe ons geduurig uit het stof der aarde, om altoos te leunen op zyn beminnelyke borst. God die in de Zalige eeuwigheid is, die is ook hier by ons in het vreemde land, en werkt in ons met het spruitje der goddelyke zucht des gemoeds, dat in ons, als midden onder de doornen der helse, en dierelyke eigenschappen staat, zich uitstrekkende, na de zonne en dauw des eeuwigen levens, van welke wy gelooven, dat het spruitje zal op gehaald, en in het Paradys geplant worden. En al is 't schoon dat de duivel in de duisternis van ons vlees woond, nochtans zy by ons het geloove, dat Jezus in de verborgen mensch des herten woond, gelyk de wezentlyke God tegenwoordig in deze wereld woond, of zy schoon vol grouwelen en boosheid is; en alzo lieve Zuster willen wy ons niet te zeer verslaan, al is 't dat wy voelen en bevinden, dat wy by den Godloozen; namentlyk, den valsen zucht, op een molen maalen, op een bedde slaapen, en op een akker bouwen, Jezus de Koning
| |
| |
des levens zeide: De eene zal aangenomen, en d'ander zal verlaaten worden, en alzo hoopen wy op de eindelinge scheiding, en van het quaad gezelschap verlost te worden; ondertussen geeve ons God maar die genade, dat wy'er geen maat-schappye mede maaken, maar dat de oorlog en vyandschap geduurig blyve, als tussen het Vrouwen zaad, en tussen het slangen zaad, daar de eene den kop verheft, en de ander op de zelve treed, ondertussen vinden wy onze groote elende, en welk een donkeren nacht het zoude zyn, zo de Goddelyke Zonne niet scheen, maar dewyl zy schynt in het gemoed, zo houden wy ons tot haar gekeert, als een aanbreekende dageraad der zaligheid; welks volle middagschyn wy over ons verwachten, in dat gelukzalige licht dat zelver God is, hoopen wy malkander blydelyk aan te zien: ô groote hoop! en daarom is onze vriendschap die hier om Gods wil beginnende, aldaar in God zelve eeuwig zal duuren, een uitneemend voorwerp, een allerkostelykste hoop. In God te leeven, gelyk wy hier in deze wereld leeven, van welke wy eeten en drinken, in welke wy ademen en gants gemeenschap hebben, alzo ook in de oneindige wereld die God is, niet alleen by, maar in God te leeven, van hem doordrongen te zyn, als een sponsje die in de Zee legd, van hem te eeten, en te drinken, in hem te ademen, en gantselyk gemeenschap met hem te hebben: ô zalige kinderen van dat gelukzalige huis, is deze gantse wereld met zyn
| |
| |
veelvoudige wonderen, der figuuren en kreatuuren, der menigerlei gewassen, reuken, smaaken, en verwen, niet een schets, openbaring en afdruksel, van de wortel der eeuwige dingen? in welk een wonder zullen dan die Inwoonders, onder welke wy hoopen te zyn, haar vermeiden en onophoudelyk verblyden, met en van het geduurig voortbrengen, der vruchtbaarheid Gods, wat zullen dat voor fruiten zyn, van welk een sap, wezen en verwe zaamen gelyft, wat zal de reuk en wat zal de smaak zyn? hoe lieffelyk en vriendelyk, zal die maatschappy malkander onthaalen, wat zullen zy spreeken, wat zullen zy zingen! ô hoe groot en heerlyk is 't op zulks te hoopen, en alzo spreeken wy malkander daar van toe, en verblyden ons onderwegen op den weg; lieve Zuster, immers is de weg die wy te gaan hebben maar kort, en wy houden malkander gezelschap in die allergelukzaligste hoop; eerlange zullen wy met veele van deze tyd voorby gegaan zyn als een afgevalle bloem, gelyk als het is met zo veele geslachten die haaren tyd voor ons gehad hebben, maar ô schoonheid, zo wy als de bloem afvalt, gewortelt zyn in dat inwendige eeuwige geestelyke wezen, waar toe wy arbeiden, en God geeve dat het meerder gedye, en ons een goede moed, zo wy zuur en wrang zyn, God is dat eeuwige goed en zoet dat ons temperen moet, daar in willen wy begeeren en zuchten, ja in den suiker, en honing der zoete heilige naame Jezus, dat wy met de honing-byt- | |
| |
jes altyd uitvliegen, in dien hemelsen bloem-hof. God is liefde; en liefde doet niet als goed, ô hoe schoon is 't te weeten, dat onzen zaligmaakende God, alleen het eeuvoudige wezen des goed doens zy, wat een ruimte om ons vrymoedig in die armen te werpen, die alles wat komt omhelzen met Zaligheid. Dat wy dan vrymoedig uitvliegen, tot deze roozen en lelien-hof, en onze Ziele den honing toebrengen. Waarde Vriendin en medegenoot onzer Pelgrimagie, dat eeuwige zoet en goed dat God is, in de beminnelyke naame Jezus, wens ik U L. in het herte, tot een eeuwige balsem der zielse krachten of eigenschappen, om eeuwig te verheugen voor het heilig aangezicht des Goddelyken wezens. Jezus Christus zy uwen eeuwigen Bruidegom, de Heere doe onze goede wensen over malkanderen beklyven: Zyt dan nochmaals bedankt, de Heere loon u over de hertelyke zegenwensinge over my, daar ik doe was als aan den oever des doods, nu moeten wy noch wat te zaamen de Pelgrims weg betreeden; de Heere geef daar toe zyn zegen, en geleide ons door alle gevaar, en alzo hoopen wy een eeuwige by een wooning in de wonderen Gods, en malkanderen liefde en vriendschap te betoonen in volmaaktheid, van 't welke wy hier in de vreemdelingschap een klein beginsel toonen, de Heere zy met ons al te zaamen, dat wy zyn aangenaame kinderen mogen zyn; hier mede vaart wel in God, en zyt vriendelyk gegroet, van my u toegeneege Vriend en Broeder, in de Zalige hoop.
|
|