De declamatie of de kunst van declameren of reciteren
(1848)–B.H. Lulofs– Auteursrechtvrij
[pagina V]
| |
aan den oudsten der nog in leven zijnde naastbestaanden van de zijde mijner sedert lang overledene geliefde moeder, den bijkans twee-en-tachtigjarigen
De Tijd schiet rustloos, als een stroom der bergen, voort.
Hoe veel werd in zijn vloên bedolven en gesmoord!
Slechts de achting niet, waarmede ik Uwer bleef gedenken. -
Neem deze kleine hulde, als blijk dier achting, aan!
En moog' de roem uws naams, hier prijkend voor dees blaân,
Hun van zijn' held'ren glans een' flaauwen weerglans schenken!
B.H. LULOFS.
| |
[pagina VII]
| |
Een woord vooraf aan den bescheiden en deskundigen lezer.Hiernevens, geachte Lezer! deze en gene opmerkingen, die ik, gedurende eene reeks van jaren onderwijzens, over de Declamatie en Uiterlijke Welsprekendheid in het algemeen maakte, verzameld en op het papier gebragt. - Gelief het boek met welwillendheid te ontvangen, en om het bruikbare, dat gij er, hoop ik, hier en daar in vinden zult, gebreken en leemten over het hoofd te zien. Mogt intusschen weer de eene of andere jeugdige Geleerde, die misschien pas als embryo in utero matris kiemde, toen Schrijver dezes reeds aan deze Hoogeschool voorlezingen hield, zijn: ‘schande, schande, schande over u, Mijne Heeren!’ en een half dozijn soortgelijke zoetheden meer aan mij en andere Professoren | |
[pagina VIII]
| |
toeroepen, wel nu, wij zullen hem in alle geduld en liefde trachten te laten uitbulderen. Alleen zou ik het, ook voor de eigen eer van zulk een' getabberden of ongetabberden, even zedigen als beschaafden Aristarch, juist zoo kwaad niet vinden, dat hij zijn malsch doemvonnis met wat meer klem van redenen staafde dan de gronden waren, waarop men mijn gevoelen en dat der oudere School over den tijd van den eerst regten aanvang onzer. Nederlandsche Letterkunde bestreden heeft; - gronden of fundamenten, waarvan, even als van een aantal andere, het zwak en wrak inééngemetselde en luttel schragende in mijne, verleden jaar bij den Drukker dezes uitgegevene verhandelingGa naar voetnoot(*) klaar genoeg, gelijk ik vertrouw, in het licht is gesteld. Hiermede, geëerde Lezer, vaarwel! Groningen, Augustus 1848. B.H. LULOFS. |
|