| |
| |
| |
Eerste jaargang.
Redactie: Frederik van Eeden, F. van der Goes, Willem Kloos, Willem Paap en Albert Verwey.
| |
Afl. 1, oktober 1885.
Van Eeden opent met De kleine Johannes, waarvan de publicatie voltooid zal zijn in februari 1886. Verwey publiceert een studie over Het sonnet en de sonnetten van Shakespeare en fragmenten uit Persephone. Kloos geeft vier sonnetten, waaronder Ik denk altoos aan u, als aan die droomen, Zooals daar ginds, aan stille blauwe lucht en Eva, opgedragen aan Jac. van Looy. Maurice Barrès bespiegelt L'Esthétique de demain: l'Art suggestif.
Amice, Ontfang mijn dank, in naam der Redactie, voor de vriendelijke toezending van den Nieuwen Gids. Ik heb nog niet meer gelezen dan je Sonnetten en Persephone, maar wanneer alle bijdragen evenzeer als deze verzen van talent mochten blijk geven, dan twijfel ik niet of de N.G. zal weldra een daemon in onze litteratuur worden. Wees er maar op voorbereid dat jij en Verwey voor die verzen de noodige stokslagen door de officieële ‘kritiek’ zullen toegediend worden. Met het vooruitzicht wil ik jelui bij voorbaat feliciteeren
Alphons Diepenbrock aan Willem Kloos, 2 oktober 1885
Ik zal u iets van den kleinen Johannes vertellen. Het heeft veel van een sprookje, mijn verhaal, maar het is toch alles werkelijk zoo gebeurd. Zoodra gij het niet meer gelooft, moet ge het niet verder lezen, want dan schrijf ik niet voor u. Ook moogt ge er den kleinen Johannes nooit over spreken, als ge hem soms ontmoet, want dat zou hem verdriet doen en het zou mij spijten, u dit alles verteld te hebben.
Frederik van Eeden in de De Nieuwe Gids, oktober 1885
88
Spotprent uit De Nederlandsche Spectator.
89
Maurice Barrès (1862-1923), omstreeks 1880. Eerst in latere jaren zou hij zich ontwikkelen tot een Frans staatsman en een schrijver van individualistische en tevens sterk nationalistische richting.
90
Handschrift van De kleine Johannes. Een fragment uit hoofdstuk V. De tekening van de paddestoelen staat op de verso-bladzijde naast de tekst.
91
Handschrift van De kleine Johannes. Een fragment uit hoofdstuk V. De tekening van de paddestoelen staat op de verso-bladzijde naast de tekst.
Ik heb dit opstel geschreven om twee redenen. Ten eerste, om in dezen tijd, nu er weder son- | |
| |
netten in ons land gemaakt worden, zóó te vertellen, wat sonnetten zijn, dat het makkelijk wordt te weten hoe men sonnetten kritiseert. Ten tweede om het publiek te verlossen van de bespottelijke meening, dat sonnetten knutselversjes zijn zouden, waar geen waar dichter zich aan mag bezondigen.
Albert Verwey in De Nieuwe Gids, oktober 1885.
92
De rubriek Nieuwe tijdschriften in het weekblad De Amsterdammer, 18 oktober 1885.
93
William Shakespeare.
94
Ingezonden stuk door F. van der Goes in het weekblad De Amsterdammer, 25 oktober 1885, waarin wordt gereageerd op een afkeurende kritiek in het Nieuws van den dag.
De heer Maurice Barrès te Parijs, schrijft dat hij gaarne een Courrier de Paris, sérieux et surtout artistique wil leveren. Er wordt besloten te antwoorden, dat wij met genoegen van zijn voorstel hebben kennis genomen, maar in den
| |
| |
beginne geen groote onkosten kunnen maken.
Notulen van de Nieuwe Gids-redactie, 11 augustus 1885
De heer Erens leest voor en verklaart eenigszins het stuk van Maurice Barrès.
Notulen van de Nieuwe Gids-redactie, 16 september 1885
Nieuwe Gids. - Signalons l'apparition de cette revue hollandaise, dans laquelle M. Maurice Barrès, notre collaborateur et ami, publiera une chronique mensuelle en français. M. Barrès a choisi pour débuter un sujet qu'il avait déjà traité fragmentairement avec la grâce et la subtilité qu'on lui sait, dans divers périodiques. L'Esthétique de demain (l'art suggestif) devient sous la plume de M. Barrès un thème charmant, duquel émergent comme illustrations, des types vus en lignes concises et caractéristiques.
La Revue Contemporaine, 25 oktober 1885
De nieuwe Gids. - Al vroegen ook wij onwillekeurig toen dit twee-maandelijksch tijdschrift werd aangekondigd, of de oude Gids al zóó oud is, dat het tijd wordt haar door een nieuwe te vervangen, en al noemden wij den titel in verband met deze vraag, niet vrij (omdat de moderne Nederlanders althans met de oude Grieken deze enkele eigenschap gemeen hebben, dat ze snakken naar nieuwigheden en gaarne de onbekende goden aanbidden) van verwaandheid en overmoed .... zoo moesten wij toch erkennen dat een nieuw tijdschrift, waarin het Jonge Holland zich kon doen hooren, ondanks de geboorte van De Lantaarn (die inderdaad lof en aanmoediging verdient), recht van bestaan had. Inderdaad, een beetje overmoed en een weinig meer ondeugendheid dan de oude Gids ons in de laatste jaren opdischte, zou voor sommige magen een niet onwelkome spijze zijn.
Ook wij zagen met verlangen daarnaar uit. Bij voorbaat vergaven wij het jonge volk wat misschien de grenzen van deze en gene opvatting ten onzent mocht te buiten gaan. Speelt maar op, vroolijke en levenslustige speellui! Wij zullen onze ooren wel even dicht houden als uwe tonen soms wat schril zijn. Als ge ons maar amuseert en ons dwingt te glimlachen. Wij kunnen wel tegen een stootje.
De le aflevering ligt voor ons. Welk een teleurstelling. Een onberispelijk en hoogst verdienstelijk stuk van Doorenbos over Henrik IV en de Prinses Condé; een studie over het Sonnet en de Sonnetten van Shakespeare, van Albert Verwey; een artikel van Dr. Ch. M. van Deventer over De Wet van Berthollet en de moderne scheikunde; een dito van Dr. H. Blink over de Revue Coloniale Internationale ... allen in een vorm en stijl en toon, waardoor ze evengoed in de oude Gids hadden kunnen staan als in de nieuwe; artikelen zooals er honderd in een jaar geschreven worden en al of niet gelezen. Resten een soort van kindersprookje, een fabel of wat is 't? van Frederik van Eeden, getiteld: De Jonge Johannes, een paar gedichten van zeer gewoon gehalte en eenige varia. Voor deze alleen was 't zeer stellig de moeite niet waard een nieuwe Gids te stichten.
Moesten wij de geheele onderneming dus naar deze eerste aflevering beoordeelen, wij zouden moeten zeggen: niet veel zaaks; doch wij willen ons oordeel opschorten. De ondernemers zijn nog jong.
Nieuws van den dag, 7 oktober 1885
95
Titelblad van het eens in de veertien dagen verschijnend weekblad De Lantaarn, waarvan De Nieuwe Gids aanvankelijk concurrentie vreesde.
96
Jac. van Looy, De offerande of Eva en Abel. 1884.
97
Willem Kloos: handschrift van het sonnet Eva.
| |
| |
| |
Afl. 2, december 1885
Frans Netscher staat de schets Herfst in het woud af. Mr. M.C.L. Lotsy bespreekt in Politieke beschouwingen recente literatuur over staatsrecht, het belastingstelsel, wetgeving op het lager onderwijs en de lotsverbetering van de arbeiders. Paap's enige bijdrage aan De Nieuwe Gids, besloten in de februari-aflevering, handelt over De studie van het Romeinsche recht. Aan poëzie bevat dit nummer bijdragen van Sully-Prudhomme, Verwey (o.a. Demeter), Hélène Swarth, Karel Alberdingk Thijm (Ik ben in eenzaamheid niet meer alleen), Henric van Gooyen (Jan Veth) en A. Brouwer (Jac. van Looy). Kloos opent een reeks literaire kronieken. In deze eerste waardeert hij Busken Huet, Verwey's Persephone en andere gedichten en A. Cooplandt (Arij Prins), Uit het leven.
98
Frans Netscher (1864-1923).
November. Het had drie dagen achtereen geregend, met een hoogen Westenwind, guur, najaarsachtig. En de regen had op de paden van het woud donkere plekken in de aarde achtergelaten. De atmosfeer was nu zonder wind, stil, doorschijnend, onder eene lucht van fletsch, uitgewasschen blauw. De hooge boomen stonden strak, zonder beweging in hunne toppen, de takken uitvleugelend, met de stammen in den grond geprikt. En in het bosch, onder het gebladerte, in de verte, hing een wasemachtige damp, dun grijs, uitgezweet door de vochtige aarde, waarin de laatste boomstammen hunne vormen lieten wegsmelten, nevelachtig, als in het perspektief eener opera-dekoratie. Hier en daar liep langs eene stam eene zwarte streep naar beneden, geverfd door de neêrziepelende regenstroompjes, welke bij de wortels verdwenen.
Frans Netscher in De Nieuwe Gids, december 1885
Uw ‘Herfst in 't woud’ wordt hier heftig afgekeurd en door enkelen even heftig bewonderd. Gij moest ons nog eens zoo'n schets geven: dan wennen de menschen er meer aan.
Willem Kloos aan Frans Netscher, 17 januari 1886
99
Johannes Kneppelhout (1814-1885), vooral bekend geworden door zijn onder de schuilnaam Klikspaan gepubliceerde Studenten-typen (1839-1841). Aan zijn overlijden, op 9 november 1885 te Oosterbeek, werd door De Nieuwe Gids geen aandacht geschonken.
‘Sinds zes jaren is onze literatuur bezig, voortdurend bezig te groeien en zich te ontwikkelen. Het aantal duurzame werken, ons door de jongere generatie in die kleine spanne tijds geschonken, is groot, grooter wellicht dan in eenig ander zestal opeenvolgende jaren in vroeger tijd. Aan Emants' Lilith zal altijd de roem verblijven, den rij te hebben geopend: daarna komen in chronologische volgorde: Amazone, Mathilde, Nanno, Vorstengunst en Godenschemering.
Al deze werken wijken, door onderwerp als door behandeling, in de meeste opzichten, af van die der renaissance in het jaar '40, zoodat men, zonder paradoxaal te wezen, kan beweren, dat zij een nieuwe periode onzer letteren beginnen, ten minste voorbereiden. Zoowel de romantische, als de huiselijke, de ‘vaderlandsche’, als de godvruchtige poëzie van het voorgaande tijdvak hebben afgedaan of sterven in de geschriften van eenige minder begaafde auteurs een langzamen dood.
Willem Kloos in De Nieuwe Gids, december 1885.
100
Albert Verwey's Persephone en andere gedichten, opgedragen ‘Aan Willem Kloos’.
| |
| |
| |
Afl. 3, februari 1886
Frans Netscher bestrijdt Justus van Maurik, M.C.L. Lotsy bedrijft Humane politiek. Aan poëzie bevat deze aflevering Kloos' Ganymedes op aarde, een episode uit Okeanos, naast verzen van Hélène Swarth en Verwey. In zijn Literaire kroniek maakt Kloos korte metten met de Canzonen van Mr. Joan Bohl en heeft gematigde waardering voor de Sonnetten van J. Winkler Prins.
Ging men op een onderzoekingstocht naar de werken des heeren Van Maurik uit, dan zou men de meeste exemplaren in de huiskamers van bakers, kruideniertjes en kantoor- en winkelheertjes ontdekken. Hiermeê is het talent van Justus van Maurik gevonnist.
Frans Netscher in De Nieuwe Gids, februari 1886
101
Uit het nawoord: ‘Zij [de Canzonen hebben in zoo verre eene zedelijke strekking, dat zij den mensch willen sterken in den levensstrijd, door het verkondigen van beginselen, welke het gemoed en den geest kunnen adelen. Strekken zij bovendien om de terzine in Nederland te naturaliseeren, dan zal het volk weder eene schrede verder doen ter beschaving.’
102
Aanhef van een der Okeanos-fragmenten (handschrift B 1): Ganymedes op aarde.
Als Joan Bohl soms in Italië rondloopt en je komt hem tegen, zeg dan dat hij een malle kwast is, maar een uitstekend en vermakelijk mikpunt voor onze projectielen op slechte poëzie. Wij worden allen welsprekend, als we maar aan Bohl denken.
Frederik van Eeden aan Jac. van Looy, 11 maart 1886
In de Nederl. Dicht- en Kunsthalle (een Vlaamsch tijdschrift) staat weer een verrukkelijk stuk (). Bohl wordt er genoemd naast Dante en Pindarus; en de schrijver, meneer Droogen-broeck, zegt, dat sinds hij de Canzonen heeft leeren begrijpen, hij dit boek ‘tot zijn uitsluitende lectuur genomen heeft’! Over ons wordt totaal gezwegen, maar de man beweert, dat sinds maanden ‘de hoofden der Nederlandsche literatuur’ bezig zijn het voortdurend te bewonderen, en te prijzen. Nu, die is stellig nog niet droog in zijn broek!’
Willem Kloos aan Frederik van Eeden, 18 september 1886
| |
| |
103
Justus van Maurik (1846-1904).
104
Mr. Joan Bohl (1836-1908).
| |
Afl. 4, april 1886
Jac. van Looy debuteert als prozaïst met Een dag met sneeuw. Verwey begint zijn studie Toen de Gids werd opgericht (in vier afleveringen). Voorts is er proza van Frans Netscher (Miss Nelly) en poëzie van Van Eeden, Jan Veth, Kloos (Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten), Jac. van Looy en Verwey. Kloos wijst 22 goede versregels aan in Pol de Mont's tiende bundel (Fladderende vlinders) en acht ‘de onbevoegdheid der vaderlandsche kritiek onuitsprekelijk compleet’ n.a.v. de reacties op Cooplandt's Uit het leven.
105
Pol (Karel Maria Polydoor) de Mont (1857-1931). Dichter, criticus, prozaïst en dramaturg. De Mont plaatste ettelijke gedichten van Hélène Swarth in de door hem gestichte tijdschriften Jong Vlaanderen (1881-1882) en Zingende Vogels (1891).
106
Het oudst bekende portret van Jac. van Looy.
Het sneeuwde in Venetië. Traag schommelend, als teruggezogen door den Noord-Oostenwind, die over de koppen der huizen heensneed, daalde de sneeuw, als donzige veêrvlokken, rijzend en dalend op den adem van een spelend kind. En de donkere winkelkasten schenen donkerder en verder achter het kringelende netwerk van witte vlokken, met wijde mazen, dat brokkelend neerviel op hoofden en schouders der voortgangers. In de donkere, smalle straatjes had zich de sneeuw onder den eeuwigen cadans van trippende voeten omgezet tot een smerige brei, die bij elke nieuwe witte vlok soppiger en troebeler werd.
Jac. van Looy in De Nieuwe Gids, april 1886
De Herfst in 't woud vond ik zeer mooi en met m'n gewone wijze van tegenspreken meende ik te moeten bewijzen dat een indruk schrijven niet zoo zwaar is als een indruk schilderen. (). Krijg ik van de sneeuwdag ook eenige afdrukken of is dat te duur?
Jac. van Looy aan Willem Kloos, Venetië, 26 december 1885
| |
| |
107
Een spontane reactie van Kloos aan het adres van Al(bert Verwey) n.a.v. het begin van diens studie Toen de Gids werd opgericht.
Zeker is Netscher een knap artiest - maar nadat Karel is opgestaan wordt Netscher voor ons een blok aan het been. Zoolang wij Netscher mee blijven zeulen en protegeeren tegenover iemand die tienmaal meer is en hem van alle kanten bespottelijk kan maken, worden wij belachelijk door onze protegé.
Frederik van Eeden aan Willem Kloos, 19 mei 1886
Welk een brutale figuur, die Miss Nelly. (). Deze volslagen kunstlooze en onkuische, deze rumoerige, ‘wiegheupende’ en ‘vlijhalzende’ jonkvrouw, met hare ‘glibberende lichtglippen over de rondingen van haar satijn’, doet niets, - juister: zij walgt mij. Haar schiepen machtig gevoel noch steigerende verbeelding.
W. Gosler in De Leeswijzer, 1 mei 1886
| |
Afl. 5, juni 1886
De aflevering opent met een redactioneel In memoriam A.L.G. Bosboom-Toussaint en een naamloos, eerder door Van der Goes in De Amsterdammer gepubliceerd artikel ter herdenking van Busken Huet, gevolgd door een nagelaten essayfragment van dezelfde over De romantiek in Nederland. Arij Prins vraagt aandacht voor J.K. Huysmans. L. van Deyssel draagt Losse stukjens literatuur-beschouwing bij over L'Oeuvre van Emile Zola en Happe-chair van Camille Lemonnier. G. Buitendijk schrijft in deze (en de volgende) aflevering over problemen rond het opiumgebruik in Nederlands-Indië. Aletrino debuteert met zijn autobiografisch verhaal In 't donker. Poëzie is er van Van Eeden, Verwey en Kloos (Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht). In zijn kroniek schrijft deze over Van Deyssel's brochure Over literatuur (de Heer F. Netscher) en over Netscher's eigen bundel Studie's naar het naakt model. In de Chronique scandaleuse ontzenuwt Van der Goes de tegenwerpingen van de gewraakte critici in de affaire rond Julia en De onbevoegheid der Hollandsche literaire kritiek. Onder het pseudoniem Van de Klei begint P.L. Tak zijn rubriek Nederlandsche politiek/Indrukken van den dag.
108
De romanschrijfster A.L.G. Bosboom-Toussaint (1812-1886).
| |
| |
109
Aanhef van het door Busken Huet nagelaten essayfragment over De romantiek in Nederland.
110
P.L. Tak, Foto Willem Witsen, 1892.
111
Het door enkele Tachtigers onder de schuilnaam Guido samengeflanste gedicht Julia (1808 versregels), vlak voor Sint Nicolaas 1885 verschenen.
112
De op 7 mei 1886 verschenen brochure waarin, volgens Frans Netscher, de door de mand gevallen critici als ‘literaire prostituées tot op het hemd (werden) uitgekleed.’
113
In de visie van Frederik van Eeden werd door Van Deyssel en Van der Goes het hoofd van Netscher gepromoveerd tot Het literaire Hoofd van Jut.
Van Deyssel had van zijn standpunt - den heer Netscher moeten verpletteren onder de rotsblokken zijner verontwaardiging; waar hij hem nu slechts met de schitterende snuisterijen zijner geestigheden taquineert: want een Etna-uitbarsting is een overweldigender schouwspel dan een raketten-vuurwerk al teekent dit ook alle zeven tinten van den regenboog op de lucht.
Maar toch wilde ik dat ik het talent van den heer v. Deyssel bezat, om de aandoeningen te beschrijven in wier vaart de lezer van dit en de volgende hoofdstukken reddeloos wordt medegesleept. Ieder nieuw hoofdstuk slaat een helleren toon aan, en neemt de verrukking van het vorige over, om haar op te voeren, hooger, hooger, door visioenen van beweging en kleur, door werelden van rhythmus en geluid, totdat alles, vormen en klanken en gevoel, zich veréénigt en oplost in éen oppersten jubel der ziel, één oneindige atmosfeer van licht en van gezang, een paradijs van orgiastische adoratiën van de taal, een Epipsychidion over het Woord -, dan welke de Nederlandsche literatuur geen bladzijde heeft aan te wijzen die zwaarder van passie of rijker van beeldende kracht zou zijn.
Willem Kloos in De Nieuwe Gids, juni 1886
| |
| |
114
Door Van Deyssel gecorrigeerde drukproef van een, beroemd geworden, pagina uit Over literatuur.
De werken van dezen artist worden slechts door weinigen begrepen, wijl zij hooge, moeielijke kunst zijn.
Het groote publiek, voorgelicht door onkundige critici, zonder kunstenaarsziel, die angstvallig gekeerd zijn tegen elke nieuwe uiting, beschouwt Huysmans als een soort van letterkundigen anarchist, die het ‘schoone’ tracht omver te werpen, en met voorliefde in het onreine wroet. De volbloed naturalisten daarentegen duiden het hem euvel, dat hij in A Rebours der werkelijkheid ontrouw is geworden, en in des Esseintes een onmogelijke, onbestaanbare persoonlijkheid heeft gegeven.
Maar voor ‘les raffinés’, die noch aan het onderwerp, noch aan een school hechten, is Huysmans laatste roman de meesterlijke droom van een verfijnd nerveus artist.
Arij Prins in De Nieuwe Gids, juni 1886
115
Arnold Aletrino, getekend door Frederik van Eeden.
116
Pagina uit de ‘op Hollandsch papier’ gedrukte juni-aflevering van De Nieuwe Gids.
| |
Afl. 6, augustus 1886.
Frans Netscher propageert het naturalisme in Het daghet uyt den oosten. Verhalend proza is er van Erens, Van Looy en Huysmans (La Bièvre). De aflevering bevat verder Verwey's Cor Cordium (Ziel van mijn Ziel! Leven, dat in mij woont) en van Van Eeden het gedicht Stemming (De wind waait hoog en kent de menschen niet!). Kloos beproeft een woord ter kenschetsing van de dichter W.J. Hofdijk.
De heer v.d. Goes leest zijn artikel over Majesteitsschennis voor. De Redactie is er tegen het stuk in de Augustus-aflevering op te nemen, indien het eerst als brochure verschijnt. () De heer v.d. Goes trekt bij nader inzien zijn stuk terug en zal het apart als brochure doen verschijnen.
Notulen van de Nieuwe Gids-redactie, 27 juni 1886
Het stuk van Huysmans wordt aangenomen: maar daar het grooter is, dan wij afgesproken hebben, zullen wij hem voorstellen het voor 50 francs te geven in plaats van ƒ2,50 de bladzijde.
Notulen van de Nieuwe Gids-redactie, 27 juni 1886
‘Cor Cordium’ is een nieuwe overwinning. Wees van harte gefeliciteerd met de schepping van dit nieuwe en stoute visioen.
Alphons Diepenbrock aan Albert Verwey, 15 augustus 1886
De Heer Verwey, overwegende dat hij zich niet wil verzetten tegen een maatregel, door de drie overige redn. gewenscht, sluit zich aan bij het verlangen der meerderheid, inzake de benoeming v. Alb. Thijm tot 5e red. - ofschoon hij voor zich die benoeming niet gunstig acht voor de belangen der N.G.
Notulen van de Nieuwe Gids-redactie, 9 september 1886
| |
| |
117
J. Toorop, Cor Cordium. Potloodtekening, circa 1890.
118
Handschrift van de aanhef van Cor Cordium.
Kloos verscheen in die dagen op een avond bij Van Deyssel op zijn kamer. Hij kwam binnen met eenige plechtigheid en zeide niets anders dan: ‘Karel, ik bied je het mederedacteurschap aan van De Nieuwe Gids’.
Daarop antwoordde Van Deyssel: ‘Willem, ik moet bedanken, ik wil vrij blijven’. Kloos zei hierop niets meer, maakte een buiging tot afscheid en ging weg met dezelfde langzame plechtigheid, waarmede hij was gekomen. Beiden hadden samen nog geen twintig woorden gesproken.
Frans Erens, Vervlogen Jaren
119
Joris-Karl Huysmans (1848-1907).
| |
| |
120
Willem Hofdijk (1816-1888).
121
Op 27 juni 1886 vierde Hofdijk zijn zeventigste verjaardag.
Hofdijk vond zijn eigen land het mooist en de Historie van dat land eene Historie-rol zoo roemrijk als geen ander land kon overleggen. (...) Blauwbaard, de Gelaarsde-Kat, Rood-Kapje en Klein-Duimpje, wat die zijn voor het kind, dat waren voor Hofdijk: Willem van Oranje, Prins Maurits, Tromp en De Ruyter.
L. van Deyssel, 1893
Hij was ook bizonder gesteld op zijn rood-zijden zakdoeken, die hij met soepelen zwier voor den dag haalde en alles behalve geluidloos gebruikte. Toen zijn huisgenooten hem van die ouwerwetsche foulards wilden afbrengen, zei hij gekscherend: ‘Laat me maar begaan, als ze Hofdijk die zakdoeken zien gebruiken, komen ze weer in de mode.’
Aegidius W. Timmerman, Tim's herinneringen
|
|