| |
Tweede jaargang.
Redactie: Frederik van Eeden, F. van der Goes, Willem Kloos en Albert Verwey.
| |
Afl. 1, oktober 1886
J. de Koo als Diederik van Amstel levert een nabeschouwing over Het palingoproer in de Amsterdamse Jordaan. Onder het pseudoniem J. Staphorst schrijft Jan Veth in afwijzende zin Iets over Alma Tadema. Het krabbetje en de gerechtigheid is de titel van een sprookje door Van Eeden. Van hem en van Henric van Gooyen (Jan Veth) is er poëzie. In zijn kroniek neemt Kloos het op voor Zonder sonnetten, nieuwe gedichten door J. Winkler Prins.
Ik heb niet veel tijd, want ik zit nog voor mijn kroniek als een kind voor een bord eten, dat het niet op lust. God geve, dat er wat leesbaars voor den dag kome, ik sta er niet voor in.
Willem Kloos aan Frederik van Eeden, 27 september 1886.
122
J. de Koo (1841-1909), getekend door Johan Braakensiek. Van 1878 tot 1907 was De Koo redacteur van het weekblad De Amsterdammer, waarin Van Deyssel, Kloos, Verwey en Van der Goes hun critische bijdragen plaatsten vóór de oprichting van De Nieuwe Gids.
| |
| |
123
Jacob Winkler Prins (1849-1904).
Wij beginnen den 2en jaargang met 283 abonné's.
Willem Kloos aan L. van Deyssel, 29 september 1886
‘...dat palinkje zou een staartje hebben,’ schreef een geestig journalist, Dinsdag den 27sten Juli. De man had gelijk, en kon niet anders dan gelijk hebben. 's Avonds te voren had hij het staartje van dat palinkje gezien: tachtig dooden en gewonden.
Diederik van Amstel in De Nieuwe Gids, oktober 1886
'k Bewoog me eens vredig-stevig tusschen 't joelen van de schaar
Bij 't Paling-oproer, waar 'k niet diep voor voelde. Zóó te strijden
Daar avrechtsch volksvermaak verboôn werd, dacht ik, brengt zwaar lijden
Zonder dat iets hoog-heerlijks wordt bereikt.
Willem Kloos: aanhef van Binnengedachten, DCDXXX, in De Nieuwe Gids, mei 1935
124
Een van de weinige foto's van het Palingoproer in Amsterdam, 1886.
125
Het Amsterdamse Palingoproer. Door Willem Steeling gegraveerde pagina in de Hollandsche Illustratie van 26 juli 1886.
| |
| |
| |
Afl. 2, december 1886
Een dag met zon heet ‘een studie’ door Jac. van Looy. Een dag met regen wordt door A. Aletrino opgedragen aan Kitty van Vloten. Van Eeden verhandelt uitvoerig over Het hypnotisme en de wonderen. Tak heeft twee bijdragen: als P.L. Tak bespreekt hij Literatuur over het arbeidersvraagstuk en als Van de Klei vervolgt hij zijn Indrukken van den dag. Schaepman's gedicht Aya Sofia gaat voor de bijl in Kloos' kroniek.
Verbeeld u, lezer, in de St. Sofiakerk, thans moskee der Muzelmannen, staan zuilen, en onder die zuilen zijn er eenige, die men uit oude Heidensche tempels afkomstig gelooft. Nu laat de schrijver die zuilen eenige liederen zingen, waarin zij de Wijsheid Gods verheerlijken () Neem nu een enkele zuil. Dan kan men zich voorstellen, dat die zuil trotsch rijst, gewillig zijn last draagt, trouw op wacht staat, doch dat een zuil... zingt? Och, kom! Wat is er in een zuil, dat bij mij die impressie te voorschijn zou kunnen roepen? Ik zou even goed kunnen beweren, dat een zuil zit te bitteren of in een koets met twee paarden naar den schouwburg rijdt.
Willem Kloos in De Nieuwe Gids, december 1886
Die bitterende zuilen is iets zoo verpletterends, dat ik niet begrijp, waar je zoo'n geestigheid vandaan haalt. Me dunkt, je had die rijtoer thuis kunnen laten, dat verzwakt zoo'n zuil, die dronken bij Kras vandaan komt. Je bent een brave borst en een hope des vaderlands. Amen.
Jac. van Looy aan Willem Kloos, Madrid, 27 december 1886.
Albertje - Gisteren in den Haag geweest - komplimenten van Netscher. Met januari komt er een novelle van hem voor de N.G. Hij sprak met veel satisfactie over de correspondentie met jou. Ja, zei hij, Verwey is altijd zoo vriendelijk tegen mij - hij stuurt mij afdrukjes van zijn verzen. Dit was hooge ernst. Heusch jelui begrijpen dien jongen maar half. Er loopt geen beter kind op twee beenen. 't Is een nette uitgave van Paap, - op zwaar papier. Het paapt al wat er aan is. Groote plannen, zelfvertrouwen, een oordeel als een windwijzer en een bloed voor wie hem aandurft. Maar ik hou toch van hem, - en ik wou dat hij een roeping had tot billarten of schijfschieten of muziek, als 't maar geen literaire was, want dat maakt hem zoo raar.
Frederik van Eeden aan Albert Verwey, 29 november 1886.
126
Dr. H.J.A.M. Schaepman (1844-1903), naar een litho door Jan Veth, 1892.
127
Matthijs Maris (1839-1917).
| |
Afl. 3, februari 1887
Van Eeden opent met zijn comedie Don Torribio. Verwey rondt zijn reeks artikelen over De Gids af met De Gids nu hij vijftig jaar is. Vanuit Burgos zendt Jac. van Looy Een reisindruk. De rubriek Schilderkunst bevat een viertal bijdragen, waaronder twee van Willem Witsen en een van J. Staphorst (J. Veth) over Werken van Matthijs Maris, op de tentoonstelling der Nederlandsche Etsclub. Kloos schrijft gematigd positief over de bundel Schakeering door M. Coens (W.L. Penning) en volstrekt negatief over Nosca, een gedicht door Mr. H. Cosman. Diens bede ‘O, laat u door mijn verzen niet bekoren!’ heeft Kloos zich graag ter harte genomen.
Men doet verkeerd deze ets als de volmaakte reproduktie van het schilderij te beschouwen. Zij is meer dan dat, zij geeft Millet, zooals Maris Millets werk voelt. Het is Millet plus Maris. Het is niet meer alleen de ‘zaaier’ van Millet. Men behoort te spreken van den ‘Zaaier’ van Thijs Maris.
Jan Veth in De Nieuwe Gids, februari 1887
| |
| |
128
Don Torribio. Een comedie (1890) werd door Van Eeden opgedragen ‘Aan Willem Kloos’.
129
Lijst van personen, zoals afgedrukt in De Nieuwe Gids, februari 1887.
130
Willem Levinus Penning (1840-1924).
131
Matthijs Maris, De zaaier, naar Millet. Ets, met droge-naald bijgewerkt.
132
J.F. Millet (1814-1875), door Jan Veth. Niet naar het leven, 1890.
| |
| |
| |
Afl. 4, april 1887
Geopend wordt met een kort redactioneel in memoriam Multatuli. Arij Prins debuteert met een Fantasie. In de rubriek Kunst o.a. een bijdrage waarin J. Staphorst (J. Veth) begrip vraagt voor Odilon Redon. Als Ph. Hack van Outheusden schrijft Van der Goes over Sociale onrechtvaardigheid. A. Aletrino draagt, ditmaal aan zijn toekomstige bruid Rachel Mendes da Costa, zijn ziekenhuis-schets Uit den dood op. Van Eeden bespreekt Een boek over spiritisme en magnetisme. Hein Boeken debuteert naamloos met het sonnet Herfst (En in de lucht des vochten uchtends hangen). Kloos vindt de bundel Orchideeën en ook de overige poëzie van Louis Couperus ‘om helsch van te worden.’
133
Multatuli, pseudoniem van Eduard Douwes Dekker (1820-1887) was op 19 februari 1887 te Nieder-Ingelheim overleden.
134
Bijvoegsel, ter nagedachtenis aan Multatuli, van het weekblad De Amsterdammer, 6 maart 1887.
| |
| |
135
Arij Prins, omstreeks 1882.
Uren achteren reisde ik op een open wagen door een kale, onvruchtbare streek.
Zoover het oog over het heuvelachtige, dun besneeuwde veld reikte zag men niets dan enkele verschrompelde struiken. Een zwarte vogel, die traag onder den zwaren somberen hemel voortvloog; een schaapherder, die onbewegelijk leunend op zijn staf, te midden van zijn kudde den wagen met een dom gelaat nakeek, waren de eenige teekenen van leven, die ik bespeurde. Verder niets, niets dan verlatenheid, dorre eentonige verlatenheid.
Mijn koetsier, een boerenjongen met plat hoofd, kort wit haar en witte wenkbrauwen, een homme primitif, sprak een taal die ik niet verstond, zoodat wij geen woord wisselden en tot aan de ooren in mijn mantel gewikkeld, staarde ik onafgebroken voor mij uit.
Arij Prins in De Nieuwe Gids, april 1887
Op zichzelf zou ik het afwijkende der ‘onderwerpen’ van een artiest als Redon niets bizonders zien. Ook een dwaas kan in zijn hoofd krijgen bizarre dingen te maken, meenende dusdoende oorspronkelijk te zijn. Maar het werk van Redon zelf bewijst dat die wereld van visioenen zijn wereld is. En omdat hij de schimmen uit zijn rijk vorm heeft weten te geven, is hij kunstenaar.
J. Staphorst in De Nieuwe Gids. april 1887
136
Odilon Redon, Kop van een martelaar, 1887.
137
Odilon Redon (1840-1916).
Rachel was ons allen zeer genegen. Zij was als het ware een club-zuster, evenals de meisjes van Vloten. () Rachel was een mooie jonge vrouw, klein van gestalte; haar stem had iets sleepends melancholieks. Zij was niet druk in haar praten en zat soms stil voor zich heen te kijken.
Frans Erens, Vervlogen jaren.
138
Louis Couperus, Orchideeën (1886). Bandontwerp L.W.R. Wenckebach.
| |
| |
139
Hein Boeken. Portret door Jan Veth in de zomer van 1887.
Herfst
En in de lucht des vochten uchtends hangen
De laatste dunne blaadr'en van het jaar,
Als in het zwarte takkennet gevangen,
Met fijnen glans van kleuren naast elkaar.
Zoo louterde de pracht zich van den langen
En luiden lichttijd en de breede schaar
Van groengedoschte boomen, tot die bange
En teere lichtkleur van het late jaar.
Die blaadren schenen mij een vreemd gezicht
Van schoone zielen uit veel enge pijn
En godgelijk genot alhaast gevlucht.
Hun laatste middag komt met zomerschijn
Van gouden stralen uit de hooge lucht
En drupplen tintlend in het laatste licht.
| |
Afl. 5, juni 1887
Jac. van Looy woonde Een stierengevecht bij. Als Een Hollandsch schilder in Spanje wordt hij gewaardeerd door W.J. van Westervoorde (W. Witsen). Van Eeden herdenkt Eduard Douwes Dekker. Als Fresco's publiceert Hélene Swarth vijf sonnetten. Verwey draagt aan Witsen het sonnet Bij een trouw-mis op, geschreven ter gelegenheid van het huwelijk van Lodewijk van Deyssel. Kloos haalt uit naar Carel Vosmaer en de dichteres Elize Knuttel-Fabius, ziet geen vooruitgang bij J. Winkler Prins en herdenkt waarderend de jonggestorven dichter F.L. Hemkes, schrijver van XL Gedichten.
De schilders hebben ditmaal hun best gedaan. Wat komt die arme Dunselman er beroerd af. Ik heb hem gisteren avond gesproken. Hij is een en al vereering voor van Looy's werk, maar had dat stuk blijkbaar nog niet gelezen. Nu schei ik er uit want ieder oogenblik kan Hein aan de nachtschel trekken, en dan gaan we ergen lucht happen in een taveerne aan de straat.
Alphons Diepenbrock aan Aeg. W. Timmerman, 11 juni 1887
Ik ben niet lui en werk den ganschen dag voor de N.G. Het valt mij verbazend moeilijk over Multatuli te schrijven. Toen ik begon hield ik van hem en schreef ik vrij goed - nu vind ik hem bekrompen en verwaand, hoe kan ik dan over hem schrijven? Het spijt mij dat ik hem zooveel minder vind - maar ik kan toch niet zeggen dat hij mij ergert, twee maanden na zijn dood? Ik heb nooit iets zoo moeilijk gevonden als dit werk.
Frederik van Eeden aan Willem Kloos, 9 mei 1887
Wij zijn geen volgers van Douwes Dekker. Een Multatuliaan is een onmogelijkheid, een onbestaanbare grootheid. Hoe kan men iemand volgen, wiens leer was dat men niemand volgen moet?
Frederik van Eeden in De Nieuwe Gids, juni 1887
Albert's sonnet is het succes van de aflevering. Al het andere, zelfs Looy en jij wordt er week en mat bij. Het is Rembrandt! - echt Rembrandt! Warm en vol en zwaar met weelderigen goudglans. Ik begrijp niet hoe een uitgeput volk als wij nog zulke taal kan spreken. Het is geheel nieuw Hollands, rijp en krachtig
Frederik van Eeden aan Willem Kloos, 8 juni 1887
Den 19den April II. overleed in Zuid-Afrika, op drie en dertigjarigen leeftijd, F.L. Hemkes, schrijver van ‘XL Gedichten’, een bundel, die vijf jaar geleden verscheen.
Arme jongen! Eerst mocht hij niet meedoen aan het leven, hier; toen aan het leven heelemaal niet meer; en aan de kunst had hij nog zoo weinig mêegedaan...
Sterven... sterven... was de grondtoon zijner verzen geweest, en het is eenigszins tragisch te zien, dat die stemming méér dan een stemming, dat zij het voorgevoel van een werkelijkheid was.
Willem Kloos in De Nieuwe Gids, juni 1887
140
‘Er komen van deze nymph een paar verzen in de nieuwe aflevering v. Juni.’
Alphons Diepenbrock aan Aeg. W. Timmerman, 22 mei 1887.
| |
| |
141
F.L. Hemkes (1854-1887).
142
Elize Knuttel-Fabius (1857-1944), de dichteres van Bonte schelpen (1887).
143
Willem Kloos.
Foto Willem Witsen.
| |
Afl. 6, augustus 1887
Voor het verhalend proza tekenen A. Aletrino met Een zang, Arij Prins met Een nacht en Jac. van Looy met Het einde van een stierengevecht. A.W. van Renterghem behandelt Het hypnotisme en zijne toepassing in de geneeskunde. Als W.J. van Westervoorde heeft Witsen mooie indrukken meegenomen van een Parijse overzichtstentoonstelling van het werk van J-F. Millet. Verwey is aanwezig met Drie sonnetten, Kloos verklaart Van Eeden's De Kleine Johannes, dat hij in artistiek opzicht niet hoog aanslaat; Hélène Swarth begroet hij n.a.v. Beelden en stemmen ‘als de souvereine kunstenaresse van ons land’. In tegenstelling tot J.N. van Hall in De Gids oordeelt Kloos zeer negatief over de drie delen Verzamelde gedichten van de Vlaming Julius Vuylsteke.
144
Julius Vuylsteke (1836-1903).
| |
| |
145
Portrettekening, door Jan Veth, 1886, voor de boekuitgave van De kleine Johannes.
146
Advertentie in De Nieuwe Amsterdamsche Courant Algemeen Handelsblad van zondag, 14 augustus 1887.
147
Frederik van Eeden, De kleine Johannes. Band-decoratie Jan Veth, 1887. Op de grond een konijntje onder een bloeiend elzetakje; een libel vliegt in de lucht, een zon en maan staan in de hemel; in de rechteronderhoek een ooievaar op een rad: zinspeling op Den Haag waar de uitgever Mouton gevestigd was.
148
Ik weet niet wat van Eeden bedoeld heeft, toen hij schrijven ging, en ik ken dus niets anders dan mijn persoonlijken indruk, ik zeg slechts wat ik er in zie, wat mij het werk geeft. En misschien drijf ik dus slechts spel met mijn eigen fantasieën, als ik er een levensphilosophie uit opbouw, met een opperste mystiek als vaag gehouden achtergrond
Willem Kloos in De Nieuwe Gids, augustus 1887
|
|