| |
| |
| |
Derde jaargang
Redactie: Frederik van Eeden, F. van der Goes, Willem Kloos en Albert Verwey.
| |
afl. 1, oktober 1887
Verwey kijkt terug op Het twintigste taal- en letterkundig congres en geeft een vertaling van De tragische historie van Dr. Faustus door Christopher Marlowe. Charles M. van Deventer schrijft Iets over den Eros van Plato. Verwey is opnieuw aanwezig, ditmaal met Zeven sonnetten. Kloos karakteriseert Carel Vosmaer als ‘een kunstdichter’.
149
H.P.G. Quack (1834-1917), van 1885-1894 buitengewoon hoogleraar (in de Maatschappijleer) aan de universiteit van Amsterdam.
150
Charles M. van Deventer.
Foto Willem Witsen.
151
Nadat hij in drie bundels zijn Vlugmaren (1879-1881) bijeen had gebracht, gaf Carel Vosmaer in 1887 zijn Gedichten verzameld uit.
Het was in de openingsrede van den Algemeenen Voorzitter, Prof. Quack. () Of het nu een beleefdheid was of een vergissing weet ik niet, maar zeker is het dat de heer Quack eensklaps in een van zijn meest geanimeerde passages een paar geestdriftige volzinnen uit Van Deyssel's brochure, Over Literatuur, inlaschte, zoo allerverschrikkelijkst verhanseld, zoo platgemaakt, zóo gewoon, zoo heelemaal zonder het bekende mooie rhythme van Van Deyssel's proza, dat, enfin, dat geen schepsel, die het niet wist, op de gedachte kon komen, dat die volzinnen van iemand anders waren dan van Quack zelf.
Albert Verwey in De Nieuwe Gids, oktober 1887
| |
| |
| |
Afl. 2, december 1887
Van der Goes ergert zich aan De kritiek van Dr. J. te Winkel en Verwey acht Prof. Dr. C.B. Spruyt Een bazig denker. Hélène Swarth staat Zes sonnetten af. Onder de Boekbeoordeelingen bevinden zich Van Eeden's bespreking van Een koninklijke misdaad, roman uit onze dagen, door Catharina Alberdingk Thijm en die door Verwey van drie deeltjes uit Versluys' Bibliotheek voor de jeugd. Kloos vindt Pol de Mont als dichter ‘hoe langer hoe meer achteruit gaan’; een ‘veel sympathieker figuur’ acht hij Marie Boddaert, de dichteres van Aquarellen.
Toen koningin Victoria zelve haar onnoozele boekjes in 't licht zond, hielden de loyale Engelschen zich nauwelijks goed, maar welk figuur zal de arme juffrouw Thijm slaan, die in een nog onnoozeler gewrocht de eer van dit hooge personage durft aantasten?
Frederik van Eeden in De Nieuwe Gids, december 1887
152
Jan te Winkel (1847-1927), olieverfportret door Th. van Duyl-Schwartze, 1917.
153
Marie Boddaert, pseudoniem van Maria Agatha Muntz Gelderman, geboren Jkvr. Boddaert (1844-1914), dichteres en schrijfster van kinderboeken.
154
Catharina Alberdingk Thijm (1848-1908). Enige zuster van Lodewijk van Deyssel.
Zooals er porseleinschilderessen zijn, die met een handige gladheid een stukje weten te maken dat, voor een leek, naar iets lijkt: 't zij een kippenhok of een landschapje, een binnenhuisje of een maneschijntje, een hondje of een kat; met ronde lijntjes en zachte tintjes en een aangenaam aspect; maar de kenner, die naar natuur zoekt, ziet niets dan een samenstel van trucjes en habileteitjes en zoetigheidjes, met niets van de natuur er in, geen leven, geen karakter (), zoo zijn er ook dichters, die hun impressie van de natuur in hun verzen zoeken te zeggen, maar die daarbij gebruik maken van middelen, die heelemaal niets met die oorzaak hunner impressie hebben uit te staan.
Willem Kloos in De Nieuwe Gids, december 1887
| |
| |
| |
Afl. 3, februari 1888
Dr. D.G. Jelgersma schrijft reeds voor de derde maal over de Engelse denker Thomas Hobbes, ditmaal over zijn staats- en zedeleer. Van Eeden staat de tekst af van zijn te Haarlem gehouden voordracht over De psychische geneeswijze. L. van Deyssel jubelt over Zoolaas laatste werk: ‘La Terre’. De redactie daarentegen meldt in een voorzichtige voetnoot dat zij niet geacht wil worden ‘alle in dit stuk vervatte meeningen, te deelen’. De rubriek Boekbeoordeelingen bevat verder van Van Deyssel de bespreking van het eerste nummer van De Ooievaar, weekschrift voor realistische letterkunde en critiek. Hélène Swarth heeft Drie sonnetten op Bijbelse motieven, die contrasteren met de twee Café chantant-sonnetten van Hein Boeken. Kloos vindt L. van Deyssel's roman Een liefde een mooi, lief, machtig en waar boek maar van tijd tot tijd ‘ook een onwelvoeglijk boek’. Terloops gaat hij in op Verwey's brochure Mijn meening over L. van Deyssel's roman Een liefde.
155
Emile Zola (1840-1902)
156
Aanhef van Van Deyssels bespreking van Zolaas laatste werk ‘La Terre’.
La Terre. Het is of alle vroegere krachten van levensaanschouwing en epische weêrgave zijn samengekomen en samengestegen om nu van de bewust-wordende menschheid een krachtigst en hevigst Gezicht, een grootste openbaring te doen uitgaan in dit verschrikkelijke voortbrengsel, in dit enorme gewrocht van heerlijke schaamteloosheid, deze onvergankelijke uitstorting van naakt en zwetend en bloedend en stinkend en lachend en kermend en krijtend leven.
L. van Deyssel in De Nieuwe Gids, februari 1888
Er kan naar mijn idee niet grooter over een boek geschreven worden dan jij in de N.G. over La Terre hebt gedaan. Dat nootje van de redactie onder het stuk is een klooterig nootje, ik geloof dat er geen een ‘meening’ in het heele stuk ‘vervat’ is; of het ook voor een ander waar is kan mij niet schelen, maar ik vind het heerlijk om iemand te ontmoeten die niet meent maar gebiedt, en op zijn tijd brult omdat hij 't niet laten kan.
Alphons Diepenbrock aan L. van Deyssel, 25 februari 1888
| |
| |
Tot dusver was de geschiedenis van Droogstoppel in den Havelaar voor mij de eenige leesbare Hollandsche roman. Want van Wolff en Deken ken ik maar heel weinig. Nu heb ik vandaag en gisteren de 2 eerste hoofdstukken van jouw boek gelezen en vind dat Multatuli zijn Droogstoppel nu bijna even droogstoppelig is als alle Droogstoppels in de werkelijkheid.
Alphons Diepenbrock aan L. van Deyssel, 25 februari 1888
157
Verwey's op 13 januari 1888 verschenen brochure, opgedragen aan Frans Erens.
158
Begin van het eerste hoofdstuk van de roman Een liefde, nog geheel in Van Deyssels jongenshandschrift van het zeventiende levensjaar, 1881.
159
Café-chantant-interieur door
Jac. van Looy.
160
Kunsthandel Frans Buffa en Zonen, Kalverstraat 39.
| |
| |
161
Het Studenten Weekblad Vox Studiosorum, van 16 februari 1888, over De Nieuwe Gids.
Er hangt nu voor de eerste maal () iets extra's, iets bizonders bij Buffa voor de glazen. 't Is een ets van Thijs Maris naar Millets Zaayer. Et Jean semait. Maar Zola's Jean is geen Jean van Millet en de Jan van Millet is weer niet de Jan van Thijs Maris. 't Is een ongehoord mooie ets, waarin de laatste materie is overwonnen.
Jac. van Looy aan L. van Deyssel, 3 februari 1888
Wij hebben overigens door je stuk drie abonnés verloren () Een dier verdwaalden () schreef de volgende briefkaart (): Zulke kost als over Zola's La Terre is niet te genieten () Ik las het voor aan eenige zeer vrijzinnige heeren in de sociëteit, die niet aan de goddelijkheid van Jezus gelooven, maar men riep bah.
Willem Kloos aan L. van Deyssel, 3 maart 1888
| |
Afl. 4, april 1888
J. Staphorst (J. Veth) herdenkt de schilder Mauve. Als A. Brouwer publiceert Jac. van Looy het begin van zijn prozaschets De nachtcactus. Bij alle kritiek die L. van Deyssel heeft op de roman, waardeert hij Busken Huet's Lidewijde ‘als een uitmuntende uitgave, voor Holland, in 1867.’ Van Eeden vindt Een liefde van Van Deyssel Een onzedelijk boek. Van der Goes, als Ph. Hack van Outheusden, acht de politieke medewerker van De Gids, J.T. Buys, Een ouderwetsche professor. Aan het slot van zijn kroniek over Marcellus Emants, n.a.v. het historische drama Adolf van Gelre, roept Kloos deze auteur uit tot ‘de Johannes Baptista der moderne literatuur.’ De rubriek Varia bevat o.a. Van Deyssel's Zedelijkheids-causerietje en een redactionele tegenaanval op de Gids-redacteur, J.N. van Hall.
En 't was hem, alsof hij de bloem zag open-plooien naar den nacht, de kelkbladen zich ombuigen naar den straaldierachtigen glans van schutbladen, de meeldraden rijzen als de voelsprieten van een kruipend beest. En in de dikke bladen zag hij het vleesch liggen van de bloem, een korrelig, waterachtig vleesch, glinsterend doorschijnend als sommige soorten van marmer, maar minder levenloos met een flauwe gelijkenis aan het vleesch der zee-kwal.
Jac. van Looy in De Nieuwe Gids, april 1888
162
Mr. J.N. van Hall (1840-1918), door
Jan Veth, 1893. Van Hall was van 1883-1916 redacteur van De Gids.
| |
| |
163
Ik vind het een uniek brokstuk niet alleen omdat het alleen voor dit boek de moeite waard zou zijn Hollandsch te leeren, maar omdat je zoover ik weet de eerste bent die zoo schrijft met volle bewustheid en volkomen voldoening. Het is heel plezierig dat je bij je werk niet, als Zola zit te grommen en te mopperen dat je zulke lamme dingen moet schrijven en dat de menschen zoo precies gezien ook zoo beroerd zijn, maar dat je alles met kalme superioriteit geeft zooals het is, omdat je het heel best vind zooals het is.
Frederik van Eeden aan L. van Deyssel, 8 december 1887
164
Jac. van Looy, portret van de hovenier uit De nachtcactus. Zwart krijt, 1887.
| |
Afl. 5, juni 1888
In deze tweede poëzieloze aflevering vraagt L. van Deyssel uitvoerig aandacht voor de gebroeders De Goncourt. In de Boekbeoordeelingen o.a. Verwey over de derde geheel omgewerkte uitgave van W.J.A. Jonckbloet's Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde en L. van Deyssel over enkele Indische romans van Maurits (P.A. Daum). Over schilderijen-zien is een bijdrage van Van Eeden. Avondwandeling en Maanlicht vormen twee Gasthuis-schetsen van A. Aletrino. J. van Santen Kolff valt Van Deyssel's La Terre-bespreking bij en verstrekt aanvullende Zolaïana.
165
Edmond de Goncourt (1822-1896) en zijn broer Jules (1830-1870).
| |
| |
166
Het aan Aletrino zo vertrouwde Burger Gasthuis aan de Amsterdamse Grimburgwal.
Het is geen lekker werk of hemelsch bedrijf, maar het is een geurig-keurige, aandoenlijk-aanzienlijke, lustig-rustige bezigheid, voor artiesten, over De Goncourt te pennen, in een keuvelend gekrab van de pen over het papier, met een poeyer van vliedende denkinkjes door de zich steeds puntende styleering, als stof van potlood over de vingertoppen, waar-tusschen het wordt aangescherpt.
L. van Deyssel in De Nieuwe Gids, juni 1888
Hij heeft verhalen gedaan van het leven, daarom zijn zijn boeken zoo aangenaam om te lezen. () Ik huil niet gauw en bij een boek nog minder gauw als bijv. in de komedie, maar toen de heer Maurits mij vertelde van Corries dood toen ze 'n kind kreeg, in zijn ‘Raad van Indië’, toen heb ik evetjes moeten huilen en daar ben ik hem zeer dankbaar voor.
L. van Deyssel in De Nieuwe Gids, juni 1888
167
W.J.A. Jonckbloet (1817-1885).
Ga voor een schilderij staan, zooals gij voor een mensch gaat staan, die u iets wil zeggen. Let goed op en tracht te begrijpen wat hij bedoelt. Denk niet dadelijk, als gij hem niet begrijpt, dat hij niet spreken kan, - maar let eens goed op of gij wel hooren kunt, of er ook vooroordeelen en dwaalbegrippen u in 't hoofd suizen. Het zou geen wonder zijn, na al de ketelmuziek die gij gehoord hebt. () Kunst is het zien en maken van mooie dingen.
F. van Eeden in De Nieuwe Gids, juni 1888
| |
Afl. 6, augustus 1888
Een naamloos, echter van Verwey afkomstig, sonnet Mr. C. Vosmaer. In memoriam opent de aflevering. Jac. van Looy, als A. Brouwer, voltooit De nacht-cactus en Aug. P van Groeningen debuteert als Willem van Oevere met twee prozaschetsen Kindervreugd en Op de bewaarschool. Van der Goes wijdt een beschouwing aan De opleiding van tooneelspelers. Er zijn Boekbeoordeelingen van Verwey en Van Eeden. Verberchem bespreekt de Tweede jaarlijksche tentoonstelling van de Nederlandsche etsclub. Na Zes sonnetten van Hélène Swarth houden Kloos, in zijn kroniek, en L. van Deyssel en Verwey, in de rubriek Varia, zich bezig met Th. Swart Abrahamsz’ studie Eduard Douwes Dekker, Eene ziektegeschiedenis.
168
Dr. Th. Swart Abrahamsz.
| |
| |
169
Jac. van Looy. Tango.
170
De Amsterdamse Toneelschool, aan de Schans bij de Raambarrière, 1879.
171
August P. van Groeningen (1866-1894).
Wat een mooie aflevering v. Augustus, hè. Ik had gedacht dat je nog iets over de lithographiën van Redon zou geschreven hebben.
Alphons Diepenbrock aan Jan Veth, 6 augustus 1888
172
Verwey schreef dit sonnet te Katwijk-aan-Zee waar hij, samen met Kloos, de zomer doorbracht.
Het komt mij voor, dat gij een zeer oorspronkelijk talent bezit, een talent dat bestaat in het kunnen weêrgeven van de woorden en gedragingen van het volk uit de achterbuurt.
Maar () in den aard van uw onderwerp ligt het, dat gij toestanden schildert en uitdrukkingen bezigt, die een tijdschriftlezend publiek niet in druk wenscht te zien. () Op het oogenblik is het ons onmogelijk iets van uwe novellen in ons tijdschrift te plaatsen.
Willem Kloos aan Aug. P. van Groeningen, juli 1888
| |
| |
173
Aanbieding aan de boekhandel van Van Deyssels tweede roman De kleine republiek.
Veth komt mij voor de meest ervaren etser te zijn () zijn portret van Busken Huet bizonder knap: onvermoeibaar doorwerkt en toch frisch. Witsen zond veel zwarte etsen; te zwaar, te groezelig, zooals prof. Thijm zegt. Zijn etsen doen dikwijls denken aan krijtteekeningen, die in de olie zijn gevallen: een persoonlijke opvatting van het etsen in weeken grond’ - 't is het werk van iemand met een luien geest, die niet dan met veel moeite zegt wat hij wil.
Een lijst met merkwaardige schetsen exposeerde Van Looy (). Van Looy werkt met snelle, prettige lijnen, met een spontane, zich direct aan de natuur aansluitende fantasie. Maar merkwaardig vooral om zijn sterk geprononceerde persoonlijkheid. Ook de Tango, de herinnering aan een Spaanschen dans, hoewel wat kleurloos frappeert door individueele opvatting.
Verberchem in De Nieuwe Gids, augustus 1888
174
Jan Veth, Zelfportret in olieverf, 1887.
175
Conrad Busken Huet, door Jan Veth. Niet naar het leven, 1887.
|
|