Gedichten(1870)–Rosalie Loveling, Virginie Loveling– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 130] [p. 130] Begoocheling. 't Jonge kind, in slaap gewiegeld, Lag te rusten op haar schoot: Poeslige armkens, warm en bloot, Blonde lokjes, krans der eng'len, Open mondje rozerood. Zomeravond zonk op aarde, Met zijn floers van stilte en vreê; 't Avondklokje trok de beê, En gedachten werden droomen, En zij voerden ver haar meê. Wonderzoete tooverdroomen, Waar de geest zich in verdwaalt; Droomen, die de toekomst maalt, En onzek're levensdagen Met den glans des heils bestraalt! Maar wat zal zijn toekomst wezen, Die gij hoopvol tegenlacht? Weet gij wel wat lot hem wacht? - Ook de booswicht had een moeder, En zijn kinderrust was zacht. [pagina 131] [p. 131] De avond kleurt zoo menig wolkjen Dat de dag niet wedervindt, En op zee, in storm en wind, Blijft zoo licht een zwaluwtje achter, En er sterft zoo menig kind! - Och, indien het waar zou wezen Dat onttoovring komen moet En het heil verdwijnen doet; Zoo de waarheid kan bedroeven, Toch de droom is wonderzoet! Vorige Volgende