Gedichten(1870)–Rosalie Loveling, Virginie Loveling– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] Begrafenis. Zij dragen den krijgsman naar het graf; De stoet komt traag en statig af, Met waaiende vaandels, bij zomerdag, Met klokkenklank en trommelslag. Een prachtig kleed, een kruis van eer, Ligt schittrend op de lijkbaar neêr; En verre neven (zij kenden hem nauw) Gaan plechtig daar achter, in grooten rouw; En schoone officieren, in rijk gewaad, En rijen soldaten langsheen de straat. En dan een trouw verkleefd gemoed: Zijn oude dienaar volgt den stoet, Die hem gevolgd heeft overal, Die haast in 't graf hem volgen zal, Die hem in smart heeft opgebeurd, Die om zijn droefheid heeft getreurd, [pagina 124] [p. 124] Die in den krijg ter zij hem stond, En nachten waakte bij zijn spond, Die, over 't doodbed neêrgebukt, Het laatst zijn handen heeft gedrukt. Hij gaat, verloren in 't volksgewoel, En niemand kent zijn smartgevoel. De lijkstoet komt op 't veld der dood, Waar allen rusten klein en groot. Men stoot elkaar, men dringt vooruit, Men trapt het stille kerkhofkruid. Daar leest men lange lijkreên af, En schiet nog in het open graf. De stoet verspreidt zich, 't graf wordt dicht. - Hij is vergeten die daar ligt. Nu waait het laatste vaandel heen, En de oude dienaar staat alleen. Dáár, in dat hert, vol stillen rouw, Blijft liefde en droefheid eeuwig trouw. Vorige Volgende