Gedichten(1870)–Rosalie Loveling, Virginie Loveling– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 94] [p. 94] De inhaling van den pastoor. aan mijne moeder. Dat was een versieren en tooien In 't dorp met bloemen en groen; Er stonden boompjes bespannen Met wit en blauw katoen. De wimpel waaide over de strate, De menigte kwam en ging En woelde rond den praalboog Waarop een jaarschrift hing. Zij stond voor haar bovenvenster En zag den woeligen drom. - De klokken begonnen te luiden: - ‘Ze komen!’ weerklonk het alom. Vooruit al de boeren te paarde, - Op zijde stoof het volk - Ginds nadert de maagdekenswagen Gelijk eene witte wolk. [pagina 95] [p. 95] Zij zag niet den nieuwen pastoor, Noch den bisschop met myter en staf, Den bisschop in 't goud en in 't purper, Die de benediktee gaf. Zij wees naar den bloeienden wagen, Tusschen al die kinders in 't wit: - - ‘Och, ziet eens,’ zeî ze met aandoening, ‘Naar ons kleintjen, dat ginder zit!’ Vorige Volgende