Gedichten(1870)–Rosalie Loveling, Virginie Loveling– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 92] [p. 92] Het liedje mijner kindschheid. Wat in de kinderjaren Het herte boeit en tooit, Blijft eeuwig in 't geheugen, En men vergeet het nooit. Als men 't eenvoudig liedje Van mijne kindschheid zingt, Dan denk ik aan de liefde, Waarmede ik was omringd, - Dan denk ik aan de stemme, Die 't liedje klagend zong, Wanneer de zonne daalde, Wanneer het maantje blonk, Wanneer de sterren schenen, Wanneer de zwaluw zweeg En alles op den buiten In zachte sluimring zeeg. Het lied weêrklonk zoo troostend In halve duisternis, Gelijk de zucht van 't windjen In 't hangend waterlisch. [pagina 93] [p. 93] Het wiegde 't hert in ruste, Gelijk het zoet gezang Van 't klokjen in de verte Bij zonnenondergang. O zachte en stille tonen! Gij hebt mij vaak ontroerd En in vervlogen dagen Van heil teruggevoerd. O oud, eentonig liedje, Hoor ik u thans niet meer, Toch klinkt gij in mijn herte Zoo helder als weleer. Vorige Volgende